Pomologie en Internet 

Laatst aangepast op 25/01/2019

 

 

Nadat Lodewijk XIV er een punt van eer had van gemaakt om het ganse jaar door verse en smakelijke vruchten op zijn tafels te krijgen, en hiervoor de beste tuiniers en de nieuwste technieken in zijn tuinen van Versailles had verzameld, ontstond bij de notabelen over gans Europa belangstelling voor pomologie.

Er verschenen dan ook luxueuse boekwerken, verwezenlijkt met de voor hun tijd meest geavanceerde druktechnieken, en slechts betaalbaar door de meest welstellenden. Begrijpelijk dat de nog resterende exemplaren exclusief in bezit zijn van grotere bibliotheken en een handvol verzamelaars.

Met de huidige vlucht van internet, en dankzij diverse sponsoringsprojecten komen ook deze boeken nu onder gedigitaliseerde vorm ter beschikking van iedere fruitliefhebber.

Dit artikel, en volgende, pogen de lezer een inleiding te geven tot deze boeiende virtuele wereld die zich opent.

 

 

België
Jean-Jacques Florimond Parent ( 1806 - 1859)

Drukker-uitgever in Brussel, bureauchef op het ministerie van financien.
Hij was ridder in de “Ordre de la Couronne de chêne“ opgericht in 1841 door koning Willem II voor het groot hertogdom Luxemburg. Samen met Marie de Vogelsang had hij 7 kinderen. Na zijn dood zette zijn vrouw de zaak nog tientallen jaren verder.

Michel Joseph François Scheidweiler (1799-1861)

Werd geboren in Keulen. Na enkele tijd in Luik te hebben verbleven kwam hij zich te Brussel vestigen. In 1836 werd hij leraar in de staatsveeartsenijschool in Cureghem.
In 1850 professor botanica in de tuinbouwschool te Gentbrugge.
Hij was ondermeer erelid van de “ Société royale de botanique de Gand”, voorzitter van de “Société Linnéenne de Bruxelles”, en lid van de “Commission royale de Pomologie”.
Hij overleed te Gent.


Alexandre Isabeau (1793-1873)

Hij had tussen 1837 en 1844 zijn sporen verdiend door in Parijs zijn medewerking te verlenen aan de belangrijke “Encyclopédie d’agriculture pratique”.
Vanaf 1848 werd hij redacteur van het Brusselse “Journal d’horticulture pratique”.


Henri Galeotti (1814 - 1858)

Geboren in Parijs verhuisde hij na de revolutie van 1830 met zijn vader naar Brussel. Hij studeerde er aan het “Etablissement Géographique de Bruxelles”. In 1835 vertrok hij voor een vijfjarige geologische exploratie naar Mexico. Hij stuurde talrijke exotische planten naar Brussel.
In 1840 werd hem een leerstoel botanica aangeboden door de Brusselse Universiteit, maar hij verkoos een eigen kwekerij uit te bouwen.
Toen zijn kwekerij ingevolge de crisis overkop ging, trad hij 1853 als wetenschapper in dienst bij de Brusselse “Jardin Botanique”.
In 1852 begon hij bij het “Journal d’Horticulture pratique”.
In 1857-1858 creerde hij de “Bulletin de la Société Royale d’Horticulture de Belgique et du Jardin botanique de Bruxelles ”.


Nicolas Funck (1816-1890)

Werd geboren in Luxemburg en studeerde architectuur in Brussel.
Hij nam deel aan meerdere exploratiereizen in midden America.
In 1848 begon hij als leraar plantkunde en dierkunde in het koninklijk atheneum van Luxemburg.
In 1857 werd hij onderdirecteur van de “jardin Royal de zoologie et d’Horticulture de Bruxelles”, en vanaf 1861 directeur.
Van 1870 tot 1886 was hij directeur van de “Kölner Zoo”.
Als natuurexplorator voor de Belgische regering, lid van diverse genootschappen en secretaris van de “société royale de flore de bruxelles”, genoot hij aanzien.
In 1857-1858 was hij verbonden aan “L’horticulteur practicien”.
In 1859 werd hij aangezocht bij het “Journal d’Horticulture pratique”.

 

1844  Journal d’Horticulture Pratique de la Belgique

 

Ons klein landje kende in de 19de eeuw een ongelooflijke diversiteit aan tuinbouw- en botanische magazines.  Drijvende kracht was de bloeiende sierteelt in Gent. Maar ook Luik en Brussel lieten zich niet onbetuigd. 

De drukkerij uitgeverij F.Parent uit Brussel was nauw betrokken bij allerlei pomologische en botanische publicaties en startte in maart 1843 het  maandelijks magazine : ”Journal d'horticulture pratique: ou guide des amateurs et jardiniers”

Als eerste redaktiedirecteur werd Michel Scheidweiler aangesteld.

Vanaf 1849 is Alexandre Ysabeau  redaktiehoofd en wordt aan de titel “de la Belgique” toegevoegd.

In 1853 neemt Henri Galleotti het roer over.

In 1857 komt er een medeuitgever Auguste Goin uit Parijs en de ondertitel wordt gewijzigd in “revue de l’horticulture Belge et etrangere”.

In 1859 wordt Nicolas Funck redaktiehoofd.

Eind 1861 eindigt het tijdschrift en gaat op in “la belgique horticole” van  Ed.Morren.

 

1844
1845
1846
1847
1848
1849
1850
1851
1852
1853
1854
1855
1856
1857
1858
1859
1860
1861
 

 

Alexandre Joseh Désiré Bivort (1809 – 1872)

Amand Bivort de la Saudié, geruineerd door de Franse revolutie, gaf zijn status van landelijke edelman op om handelaar te worden in de streek van Jumet-Fleurus. Hier werd zijn zoon Alexandre Joseph Désiré Bivort geboren op 12 maart 1809.

Hij voltooide zijn retorica op 15 jaar, maar studeerde om gezondheidsredenen niet meer verder.  Voorbestemd om te helpen in de zaak van zijn vader, koos Alexandre uit interesse voor een carrière in de fruitteelt. Daartoe vertrok hij naar de streek van Jodoigne, die toen al faam genoot door de perezaailingen van Xavier Grégoire. Hij vestigde zich als boomkweker en fruitteler in Saint-Remy-Geest, waar hij huwde met Antoinette De Cosseaux.

Bewonderaar van de beroemde pomoloog Van Mons; apotheker, arts, professor scheikunde en landbouw in Leuven, kocht hij in 1840 de restantanten van diens kwekerij, een 20.000 bomen, en bracht ze na diens dood in 1844 over van Leuven naar Saint-Rémy-Geest, rue de la Pépinière.

Door deze moedige daad redde hij een groot aantal zaailingen van Van Mons van de ondergang. Hierdoor en met nog een aantal eigen kruisingen, bekwam Bivort een zestigtal nieuwe varieteiten, waaronder de abrikoos “Bidaut” die hij in 1855 opdroeg aan de oud officier van het Franse Leger Claude Bidaut, en de peer “Royale d’Hiver”, die hij creerde binnen het “centre de pomologie” in Jodoigne.

Bivort was heel actief in de verschillende tuinboowmaatschappijen in Belgie en Frankrijk. Wij vinden hem als lid van de “Société d'Agriculture et d'Horticulture Linnéenne de Bruxelles”, van de “société d'Horticulture d'Anvers”,  “de Nancy”, “de la Seine-Inférieure” en “d’Angers”.

Toen het “Ministère de l’intérieur” de “Commission Royale de Pomologie” oprichtte, en daarbinnen de “Societé van Mons”, was hij uiteraard nauw betrokken bij de realisatie van zijn geesteskinderen.

Wij kennen hem als auteur van twee werken: “Album de Pomologie” en “Annales de Pomologie Belge et Etrangère”.

Hij overleed in zijn geboortestad op 8 mei 1872.

 

1847   Album de Pomologie

Bivort wou dit album uitgeven omdat in zijn tijd er in Belgie geen exclusief pomologisch werk bestond. Hij stelde zich tot regel om uitsluitend varieteiten te geven waarvan de verdienste hem bekend is, en voor een groot deel afkomstig uit de zaailingen van Van Mons. De peer neemt er een geprivilegierde plaats in omdat dit in Belgie de meest verspreide en best aan het klimaat aangepaste vrucht is. De teelt van appel, pruim, perzik en abrikoos zijn te zeer verwaarloosd om er alle varieten met dezelfde zekerheid van te kunnen beschrijven. Als Bivort zich uitslooft om nieuwe vruchten te zoeken, dan is dit volgens hem om de varieteiten te rege-nereren. De afbeel-dingen tonen vrucht, twijgen en bladeren. Ook typische vervor-mingen en schade-beelden van de vruchten worden weergegeven, uitzonderlijk in een tijd waar men streefde naar perfectie. In Querfolioformaat zijn vaak twee vruchten naast elkaar afge-beeld. De platen zijn zeer minutieus met de hand geschilderd met zeer rijke en subtiele kleuren. Sommige delen  zijn niet gekleurd, andere werden gevernist. De artiesten en lithografen zijn onbekend.

Album de pomologie verscheen tussen 1847 en 1851bij F.Parent in Brussel. Het omvat 4 delen 24x32 cm in landschapsformaat.De eerste uitgave van dit werk is uiterst zeldzaam. Het album verscheen in maandelijkse boekjes over een periode van 4 jaar. De kwaliteit van de platen verklaart waarom ze internationaal per stuk verkocht worden. In heelwat exemplaren ontbreken dan ook uitgescheurde bladen.

Wij vinden in dit album meerdere fruitsoorten gecreerd door Bivort, ondermeer  de peren “Charles Bivort” en “Arthur Bivort” (ongetwijfeld opgedragen  aan familieleden) maar ook “Duc D’Aumale, en nog vele andere. Bivort was heel goed op de hoogte van de nieuwe fruitvarieteiten in Belgie, misschien daarom draagt een peer van Berckmans  zijn naam.

Dit werk heeft grote waarde omdat het gekleurde platen en beschrijvingen bevat van vele jonge planten van Van Mons, evenals talrijke varieteiten die deze opdroeg aan bekende personen.

Band 1

Band 2

Band 3

Band 4

1853 Annales de Pomologie Belge et Etrangère

 

De door het ministerie gesponsorde  “Commission Royale de Pomologie” trok talrijke binnen- en buitenlandse pomologen aan om een volledig overzicht van de toenmalige fruitsoorten uit te geven. Ook Bivort kon overtuigd worden om zijn “album de pomologie” stop te zetten en zijn volle medewerking te verlenen aan het prestigieuse “Annales de Pomologie Belge et Etrangère” verschenen tussen 1853 en 1860.

 

1853

1854

1855

1856

1857

1858

1859

1860

Jean De Jonghe (1802 – 1876)

In een bezoekverslag in  “Allgemeine Gartenzeitung 1847” lezen we dat Jean De Jonghe meerdere jaren in Bonn botanica studeerde, Heidelberg bezocht, Göttingen en andere hogescholen. Dr.Ed.Lucas voegt in “Pomologische Monatshefte 1868” er nog aan toe dat hij daarna grote reizen door de tropen maakte, en vele schatten verzamelde.
Hij moet zich rond 1831 in Brussel gevestigd hebben, aangezien hij verklaart gedurende 16 jaar met sukses en eer verscheidene ambten te hebben bekleed, en die pas in 1847 te hebben neergelegd. “Nouvel almanach de poche 1835” kent hem als “secretaire de la Commission des Prisons” van het arrondissement Brussel. Volgens “Indicateur Belge 1840” is hij tevens “Chef de Bureau au gouvernement Provincial”.
De Jonghe is ook “Président de la Société de littérature Flamande de Bruxelles”. In 1844 vindt er een plechtige vergadering plaats, met ondermeer Willems en Davids. De verslaggever vermeldt dat "spijtig genoeg de uitspraak van De Jonghe niet van de beste is": Westvlaams?
Hij is "Secrétaire adjoint de la Société Royale de Flore de Bruxelles", lid van de “Société royale d’agriculture et de botanique de Gand”, “Malines”, etc… en “correspondant de celle de Paris”. Nog tot 1872 vinden we hem als lid van de “Société royale linnéenne de Bruxelles”.
Het Brusselse bevolkingsregister van 1835 vermeldt hem op de Boulevard de Waterloo 70.
Zijn echtgenote, Marie Regina Vandertaelen was geboren in Ninove op 08 september 1799. Haar broer vinden we in de “Annuaire de la province de la Flandre-orientale 1827" onder "raap- en lijnolie stamperijen en zoutziederijen".
In 1827 waren haar ouders overleden, was ze rentenierster en huwde ze met Edouard Josef Van der Heyden, notaris in Denderwindeke. Volgens het rijksarchief eindigde dit notariaat al in 1828. Zij was dus al vlug weduwe.

Tegenover de Brusselse Boulevard de Waterloo ligt de gemeente Sint-Gillis. En daar begon Jean De Jonghe al rond 1836 met het verzamelen van fruitbomen en het selekteren van nieuwe variëteiten. Hierbij was hij een fervent volgeling van Van Mons.
En hij spaarde moeite noch geld. Volgens “Le jardinier fruitier 1862” kocht hij in 1851 in Nantes voor 18 frank de moederboom van de “Beurré Clairgeau” om hem te planten in zijn tuin in Sint-Gillis. “Journal d'horticulture pratique 1855” schrijft dat deze nieuwe variëteit het er goed doet.

Maar De Jonghe was een kind van zijn tijd, en pomologie werd in toenmalige tuinbouwkringen overschaduwd door de nieuw ingevoerde exotische planten. Ook hij legde zich erop toe en won op Brusselse tentoonstellingen vele prijzen. Al in 1838 vermeldt “Horticulteur Belge” hem als medaillewinnaar voor zijn geraniums. In “Revue Horticole” 1839 lezen we dat zijn  Pelargoniums en Fuchia fulgens in de prijzen vallen. Idem in 1840 en 1844. In “Annales de la Société royale d'agriculture et de botanique de Gand” 1845 zijn het zijn petunias. “Journal d’Horticulture Pratique Belge” 1846 heeft het over petunias, pelargoniums en fuchsias.
Hij verwierf zich een reputatie in het kweken en vermeerderen van allerlei serreplanten, en begon er te koop aan te bieden. “Revue horticole” 1842 schrijft dat hij succesvol pelargoniums kweekte en zijn zaailingen aanbiedt: catalogus te bekomen Boulevard de Waterloo. In 1844 luidt het : “Keuze aan pelargoniums” en in 1845: “deze amateur verzamelde een uitgebreide collectie pelargoniums, fuchsias en petunias”.

Toeval of niet, zijn vader was overleden in Koolskamp in 1843 en Jean De Jonghe startte in 1846 een professionele kwekerij in de Brusselse Rue des Visitandines 20. Dit is in de marollenwijk, op loopafstand van zijn vorige woonst, en van zijn fruittuin in Sint-Gillis, die hij als “succursale” betitelde. De eerste melding van het nieuwe bedrijf kwam in  “Journal d'horticulture pratique” 1845. Het volgende jaar verscheen zijn eerste catalogus in “Revue horticole”en daarna in “Journal d'horticulture pratique”. In dit laatste laat hij in 1847 weten al zijn openbare mandaten op te geven om zich volledig aan de wetenschap te wijden. Wij konden zijn catalogus 1854 bemachtigen en op onze website aanbieden. Het nieuws raakte al vlug in het buitenland verspreid, en in 1847 waren het "Bulletin de la Société d'horticulture pratique du département du Rhône" en " Allgemeine Gartenzeitung" die verslag uitbrachten over hun bezoek aan het nieuwe serrecomplex van De Jonghe. Zij werden binnen geleid in een koude serre, 20m op 7m en nokhoogte 6m, met dubbele ingang, waarin allerlei planten van diverse afmetingen afkomstig uit Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Langs een middendeur kwamen ze in de orangerie met rechtover de toegangen tot vier parallelle serres, elk 25m op 4,5m. Rechts de warme serre met zendingen uit de nieuwe wereld. Daarnaast de serre met zaailingen. Dan een gematigde serre met ondermeer hibiscus en vijg, tenslotte de orchideeënserre met dik groen glas en langs een 4 meter hoge muur. In de tuin stonden Camelias, Azaleas, petunias, enz… de Dahlias worden geteeld in Sint-Gillis.

Als amateur-kweker kon hij relatief makkelijk nieuw ingevoerde planten bekomen. Maar nu werd hij professioneel en dus concurrent van Linden, Galeotti, Van Houtte, Verschaffelt en Jacob-Maquoy. In 1846 schrijft De Jonghe in “Revue Horticole” dat hij een akkoord heeft gemaakt met Peter Claussen (1804-1855), de Deense plantenverzamelaar die na 15 jaar in Brazilië te hebben geleefd toen in Brussel woonde, om diens nieuwigheden te verkopen. De van Verviers afkomstige Joseph Libon (1821-1861) was in de leer geweest bij Jacob-Maquoy en daarop naar Brazilië getrokken met Claussen. Luttele maanden na hun terugkeer vertrok hij in 1846 opnieuw, ditmaal in opdracht van De Jonghe. Gedurende vijf jaar zond hij unieke planten, die door zijn broodheer werden gecommercialiseerd. Na zijn terugkeer bleef hij in dienst als directeur van de plantenkweek. Dit relaas vonden wij in "La Belgique Horticole 1864 en 1865". Het wordt bevestigd door het bevolkingsregister van 1856 waar in de Rue des Visitandines 20 Libon staat ingeschreven als "voyageur botaniste", De Jonghe als "horticulteur pépinièriste" en zijn echtgenote als "ménagère". Er wonen ook nog een dienster, een alleenstaande tuinman en een met vrouw en dochter.
Maar het gereputeerde tuinbouwbedrijf leed zwaar onder de economische crisis, en De Jonghe had weinig vrienden die hem te hulp kwamen. In de " Moniteur belge" 1858 lezen we dat het hof van beroep hem een tweede jaar uitstel verleent voor betaling van zijn schuldeisers. Hij diende echter te stoppen met de kweek van serreplanten en zijn voorraad werd openbaar verkocht. Een aanzienlijk deel van de planten werd opgekocht door Laurentius uit Leipzig. Graaf Alfred de Limminghe  kocht het weinige wat nog overbleef van de rijke verzameling gedroogde planten. Libon gaat in dienst bij Jean Linden, vertrekt in 1859 naar Rio de Janeiro en overlijdt er in 1861. De Jonghe en zijn echtgenote verhuizen begin 1859 naar Sint-Gillis.
 
Terwijl hij voordien uitsluitend sierplanten naar tentoonstellingen bracht, wijzigt dit plots in fruitcollecties. "Journal d’Horticulture Pratique Belge" 1858 meldt dit voor maart en september. In 1859 wint hij zelfs op drie tentoonstellingen …
en daarna niets meer. In Belgische tijdschriften komt zijn naam niet meer voor, tenzij op lijsten van aardbeivariëteiten.
Zijn nieuw adres Chaussée de Nieuwmolen 9, Saint-Gilles moeten we vernemen van buitenlanders: "Gardeners Chronicle" 1859 of "Wochenschrift des Vereines zur Beförderung des Gartenbaues” 1861.   Een officiele bevestiging vinden we in " Bulletin de la  Fédération des Sociétés d'Horticulture de Belgique" 1861.

Vanaf de start van "Pomologische Monatsheften" in 1855 werkte De Jonghe hieraan mee, en in 1858  bezochten ze zijn fruittuin in Sint-Gillis. Zijn verzameling peren stond er op  hoogstammige pyramiden. Zowel jonge als 20 jarige bomen blaakten van gezondheid. Een goede wortelbemesting en een beredeneerde zomersnoei waren daar niet vreemd aan. Maar hij was ook bezig met appels, aardbeien en steenfruit.
Zij waren de enigen die nog regelmatig zijn bijdragen over fruit publiceerden, en die nog over hem berichtten.  Zo in 1868 een kort artikel met zijn portret.
In 1873 was zijn kwekerij gestopt, was hij weduwnaar, en kwam opnieuw in Brussel wonen, Place du nouveau marché aux grains, 29. Op dat adres woonden reeds twee andere gezinnen.
Op 04 maart 1876 overleed Jean De Jonghe in het Sint-Pietershospitaal in Brussel. Het was de directeur die aangifte deed. Niemand uit de tuinbouwwereld had er weet van of was erin geinteresseerd.
 1854 catalogus


Charles François Morren (1807 – 1858)

Charles François Antoine Morren werd geboren op 3 Maart 1807 in Gent.
Hij onderwees fysica aan de Gentse Universiteit van 1831 tot 1835. Tegelijk studeerde hij geneeskunde en promoveerde in 1835.
Dat jaar werd hij buitengewoon leraar botanica aan de Luikse Universiteit, in 1837 gewoon hoogleraar en tenslotte tot 1854 directeur van de “Jardin botanique de l’Université de Liège”.
Morren ontdekte in 1836 dat vanille bevrucht werd door de Melipone bij, die uitsluitend in Mexico voor komt. Hij ontwikkelde een systeem van kunstmatige bevruchting, zodat 300 jaar nadat Cortès de plant in Europa introduceerde er eindelijk ook in andere kolonies vanille kon geteeld worden.
Hij overleed te Luik op 17 December 1858.

Charles Edouard Morren (1833 – 1886)

Charles Jacques Edouard Morren  werd geboren op 2 december 1833 in Gent.
Zoals zijn vader was ook hij hoogleraar en directeur van de “Jardin botanique de l’Université de Liège”.
Hij is vooral bekend voor zijn studie omtrent de Broméliacaea, waar de ananas toe behoort.
Hij was, met zijn vader, uitgever van  het tijdschrift “La Belgique Horticole” waarin hij talrijke nieuwe varieteiten beschreef.
Hij overleed te Luik op 28 februari 1886 en werd bijgezet in de graftombe van zijn vader..
Hij werkte toen aan een monografie over Bromeliaceae. Zijn manuscripten en de bestelde platen werden door zijn weduwe verkocht aan Kew Gardens, waar Baker en Mez ze ondermeer gebruikten voor hun ‘Handbook of the Bromeliaceae’ uit 1889.
Morren liet vier artiesten aan de platen werken: Marie Jean Guillaume Cambresier, R. Sartorius, Francois Stroobant, en François De Tollenaere.
1851   La Belgique Horticole

Charles en daarna Edouard Morren publiceerden een luxueus maandblad over tuinbouw, “La Belgique Horticole, Journal des Jardins, des serres et des Vergers”. Tussen 1851 en 1885 verschenen bij Derussy te Macon-Luik 35 jaargangen.
De artikels behandelen in detail hoe fruit en bloemen te kweken, maar ook hun herkomst en historiek, de diverse technieken, ontwerpen van tuinen en parken, zelfs het gebruik van bloemen in de mode.
De volumes zijn verrijkt met talrijke figuren en platen, sommige opgevouwen, en  met chromolithografieen,  met de hand afgewerkt. De platen stellen bloemen, fruit en paddestoelen voor. De meeste zijn vervaardigd door L. Severyns, F. De Tollenaere en P. Stroobants.

Cercle d'arboriculture de Belgique - Boomteeltkundige kring van België

In de tuinbouwscholen van  Gent en Vilvoorde rijpt de idee van samenwerking, en in 1864 wordt in Gent de  “Cercle professoral” opgericht. Vanaf 1865 verschijnt hun maandblad “Bulletin d’arboriculture, de floriculture et de culture potagère", met instructieve informatie over fruit en groenten. Praktijkleraars Van Hulle, Rodigas, Pynaert en Burvenich, het "Gentse Klavertjevier”, leveren de inhoud.

Hubert Jean VAN HULLE (1827-1900)

Hij werd geboren in Gent. Na vorming bij zijn vader was hij tuinier in slot Hollaeken. In 1850 ging hij naar de tuinbouwschool van Van Houtte in Gentbrugge. Hij verzorgde voordrachten over fruit en vanaf 1855 de opleiding aan de provinciale lesgevers van de volksscholen. In 1857 werd hij hoofd van de botanische tuin van de Gentse Universiteit. Als landschapsarchitect tekende hij de plannen van het Gentse citadelpark.  In 1871 werd hij leraar benoemd aan de staatstuinbouwschool. Hij overleed te Gent.

Emile RODIGAS (1831 - 1902)

Hij werd geboren in St Truiden, als zoon van François Rodigas, arts, apotheker, professor en tuinbouwkundige. Emile volgde de tuinbouwschool van Van Houtte in Gentbrugge, werd er leraar en tenslotte directeur van de staatstuinbouwschool. Hij was ook directeur van de Gentse dierentuin. Later leidde hij diverse tuinbouwtijdschriften. Hij overleed te Gent.

Edouard PYNAERT (1835 - 1900)

Hij werd geboren in Gent. Na studie aan het atheneum volgde hij de tuinbouwschool van Van Houtte in Gentbrugge. Hij was enkele jaren  hoofdtuinier bij de Prince de Ligne in Beloeil. In 1861 werd hij leraar aan de Gentse staatstuinbouwschool. Hetzelfde jaar werd hij redacteur van  ‘Flore des jardins de l’Europe’van Van Houtte. Hij overleed te Gent.

Frédéric BURVENICH (1837 - 1917)

Hij werd geboren in Deinze. Als zestienjarige weesjongen besloot hij te gaan studeren aan de  tuinbouwschool van Van Houtte. Na briljante studies bleef hij eraan verbonden en in 1859 werd hij er tot leraar benoemd. In 1870 begon hij een eigen boomkwekerij. Zijn sprekerstalent gebruikte hij om overal te lande voordrachten over fruit te gaan houden. Als tuinarchitect ontwierp hij meermaals de floraliën. Hij was mederedacteur van het in 1863 begonnen ’Jaarboek voor Hofbouwkunde’; medestichter van de ‘Revue de l'horticulture belge et étrangère’, en voorzitter van de ‘Société de Pomologie belge’. Hij overleed te Gentbrugge.

1865 Bulletins d'arboriculture, de floriculture et de culture potagère

 

In 1865 startte  het maandblad "Bulletin du cercle professoral pour le progrès de l’arboriculture en Belgique".

Vanaf 1868 wordt de benaming “Bulletins d'arboriculture, de floriculture et de culture potagère".

Vanaf 1869 komt de naam “Tijdschrift over boomteeltkunde, bloementeelt en moes-hovenierderij” erbij, en worden de artikels vertaald in het Nederlands.

Vanaf 1871 is er een bijlage voor de siertuin en moestuin.

Vanaf 1872 komt er een afzonderlijke Nederlandse en Franse uitgave.

In 1871 en 1872 wordt de naam tijdelijk “Bulletins du Cercle d'arboriculture de Belgique”.

In 1905 verschijnt het laatste nummer.
 

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1874

1876

1878

1879

1889

1890

1897

1898

Louis Benoit Van Houtte (1810 - 1876)

Louis werd geboren te Ieper op 29 juni 1810. Hij studeerde in Parijs aan de “Ecole centrale du Commerce”. Door het verdwijnen van het familiefortuin  moest hij aan het werk als  kantoorbediende in Clermont-Ferrand.

In 1828 verhuisde hij naar Brussel, nam er deel aan de onafhankelijkheidsstrijd, en begon een handel in planten, tuinbouwgereedschap en  zaden. In 1831 stapte hij in het huwelijksbootje, maar al na één jaar overleed zijn echtgenote. In 1833 stichtte hij samen met Charles  Morren het tijdschrift “L'Horticulteur belge”. Hij was een van de eerste bedienden van de nieuwe staat, maar dat lag hem niet en hij gaf al gauw alles op om voor een rijke Antwerpenaar op expeditie naar zuid Amerika te gaan.

In 1836 was hij terug en directeur van de Brusselse “Jardin Botanique”, maar weer botste het met  het gezag.

Hij droomde van een eigen veelzijdig tuinbouwimperium en vond hiervoor in 1838 gronden van Alexander Verschaffelt  in  Gentbrugge, en een vennoot in de begoede Louis Papeleu. In 1844 gingen ze uit elkaar en kon Van Houtte eindelijk zijn ambities botvieren.

In 1845 begon hij het tijdschrift “Flore des Serres et des Jardins de l'Europe” dat tot 1880 zou lopen.

Om exclusieve planten te kunnen aanbieden  zond hij plantenverzamelaars uit naar Zuid- en Centraal-Amerika. De verkoop van fruitbomen liet hij aan de nieuwe kwekerij van Papeleu in Wetteren.

In 1849 stichtte hij met staatshulp een tuinbouwschool.

In 1870 is de kwekerij van Papeleu in vereffening en vermeldt Van Houttes catalogus zo’n 450 peren- en 100 appelvariëteiten. Hetzelfde jaar verschijnt zijn prachtig geillustreerde “Nos poires”.

Uiteindelijk was het ganse complex in Gentbrugge 14 hectare groot met 50 kassen, lithografieatelier, drukkerij, school.

Van Houtte was burgemeester van Gentbrugge van 1854 tot zijn dood op 9 mei 1876. Een straat werd naar hem genoemd, en hij kreeg er een standbeeld.

1845 Flore des Serres et des Jardins de l'Europe

Louis Van Houtte zette een lithografische drukkerij op die vanaf 1845 dit maandblad uitgaf. Hij leidde het magazine samen met de ervaren Charles Antoine Lemaire voor de eerste vijf jaargangen, en daarna  Michel Scheidweiler. In totaal verschenen er 23 volumes met meer dan 2000 kleurenplaten en Franse, Duitse en Engelse text. Het beschreef botanische curiosa van over de ganse wereld, het merendeel te koop in de eigen kwekerij. Het vakmanschap van de lithografen bereikte in dit werk een hoogtepunt. Pomologie komt hierin weinig of niet aan bod.


1870 Nos poires

 

In 1870 publiceert zijn drukkerij het prachtig geillustreerde “Nos poires”. Van Houtte schrijft ter inleiding: “Op  20 hectare kweekten wij al bijna 30 jaar alle perenvariëteiten die opdoken, en elimineerden deze van minderwaardige kwaliteit, geringe opbrengst of met gebreken”.

De eerste versie bevat 86 peren met een korte omschrijving, 5 gekleurde en 6 silhouetplaten. Later wordt dit nog uitgebreid tot 431 peren, 16 kleurenplaten en 6 silhouetplaten.

Dit werk is de basis waarop de klant van de kwekerij zijn keuze kan baseren. De catalogus geeft dan aan welke nummers in welke boomvorm beschikbaar zijn.

Vol.19 – 1873  p.23-28, p.73-88

Vol.20 – 1874  p.05-12, p.61-68, p.81-86


Société Royale Linnéenne de Bruxelles (1835 - 1982)

De tuinbouwverenigingen kennen in Brussel een eeuwenlange traditie.Sinds 1648 bestond het “broederschap van de heilige Dorothée”, met zetel in de Kapellekerk; door het Franse bewind werd dit opgedoekt.
In 1822 werd de “Société de Flore” in het leven geroepen. Deze vereniging bestond uit de vroegere leden van de confrerie de Sainte Dorothée, en verder uit magistraten en tuinders.
Door een afscheuring in 1835 ontstond de “Société Linnéenne”. In 1935 versmolten deze twee verenigingen opnieuw samen onder de naam “Société Royale Linnéenne & de Flore de Bruxelles”.


1864 Bulletin de la Société Royale Linnéenne de Bruxelles

Van 1864 tot 1874 verschenen er jaarrapporten van de vereniging.
De “Bulletin de la Société Royale Linnéenne de Bruxelles” kende 31 jaargangen van 1872 tot 1906.
Na de eerste wereldoorlog werd de reeks met onregelmatige tussenpozen voortgezet tot jaargang 107 in  1982.

1872 - 1873 - 1874 - 1875 - 1876 - 1877 - 1878 - 1879 - 1880 - 1881 - 1882


1861 Bulletin de la Fédération des sociétés d'horticulture de Belgique

Met steun van de overheid werd in 1859 de federatie van Belgische tuinbouwverenigingen opgericht. Alle lokale verenigingen werden aangespoord om hierin toe te treden, en hun jaarverslagen zouden gebundeld worden.
De “Bulletin de la Fédération des sociétés d’horticulture de Belgique” verscheen van 1861 tot 1888.

1860 - 1861 - 1862 - 1863 - 1864 - 1865 - 1866 - 1867 - 1868 - 1869 - 1870 - 1871 - 1872 - 1873 - 1874 - 1875 - 1876 - 1877  - 1878 


1906 La tribune Horticole

Het eerste nummer van dit geillustreerd weekblad verscheen op zaterdag 30 juni 1906. De “Société Royale Linnéenne et de Flore de Bruxelles” stond aan de wieg ervan. Volgens de stichters was er nood aan een “ernstig” tuinbouwblad, gemaakt door mensen met kennis en ervaring, en waarin de lezer het reilen en zeilen van de Belgische tuinbouw op de voet kon volgen.
Hoewel de middelen en vormgeving van de nieuwkomer sterk afweken van het maandblad “Bulletins d'arboriculture, de floriculture et de culture potagère” van de “Cercle d'arboriculture de Belgique”, eind 1905 gestopt, was deze start niet toevallig.
De redactie was gevestigd rue Vonck, 43 in Brussel. Ze bestond uit tientallen medewerkers uit diverse vakgebieden. Om zo’n breed mogelijk publiek te bereiken werd de abonnementsprijs democratisch gehouden. Leden van de sociétés Linnéennes kregen het blad gratis toegestuurd.
Bij nummer 22 van 24/11/1906 werd de eerste kleurenplaat geleverd, de aardbei “Merveille de Françe”. Voortaan zou minstens éénmaal per maand een lithografie voorzien worden. Vanwege een staking in de drukkerij verschenen de nummers 71, 72 en 73 van 2, 9 en 16 november 1907 tegelijk.
Vanaf 15/07/1908 was er ook een goedkopere versie “La tribune des sociétés horticoles”, tweemaal per maand, en het ledenblad van meer dan 75 tuinbouwverenigingen gegroepeerd in de “Fédération des sociétés horticoles”. Vanaf 1912 was er geen enkele kleurenlithografie meer. Dat jaar verhuisde de redaktie naar de avenue Clays 30 in Brussel. Het nummer 423 van 01/08/1914 is het allerlaatse. “La tribune Horticole” haalde 9 jaargangen. De eerste wereldoorlog maakte een einde aan de publicatie en  betekende ook het einde van de tuinbouw oude stijl. Na 1918 zag de wereld er gans anders uit.
Pas in  1925 verscheen de jaargang 10, en opnieuw zou een wereldoorlog de reeks beeindigen met jaargang 25 in 1940.

Laurent Seraphin Joseph De Bavay (1795 – 1855)


Hij werd geboren te Vilvoorde op 30 december 1795. Tot 1828 leidde hij de onderwijsinstelling van zijn vader.
Hij was al met tuinbouw bezig toen hij in 1830 deelnam aan de Belgische revolutie, en  hiervoor het ijzeren kruis ontving. In 1831 trad hij in dienst bij de administratie voor financiën en bleef tot 1849 belastingontvanger in Peutie.
Toch was zijn hoofdbezigheid de “Pepinières Royales de Vilvorde”, kwekerij die wereldvermaard werd, en waarvoor hij als eerste beredeneerde catalogi samenstelde.
In 1848 ontving hij de Leopoldsorde en nam actief deel aan de tuinbouwtentoonstelling en –congres.
In 1849 richtte hij annex aan zijn kwekerij de “Ecole Pratique d’Horticulture de l’Etat”op.
Hij was medestichter van de “Commission Royale de Pomologie” en redactiesecretaris van “Annales de Pomologie Belge et Etrangère”.
Hij overleed te Vilvoorde op 24 november 1855. 

1850 Traité théorique et pratique de la taille des arbres fruitiers


catalogue 1848-1849



Xavier Charles Seraphin De Bavay (1830 – 1864)


Hij werd geboren te Vilvoorde op  08 september 1830. Xavier zette het werk van zijn vader Laurent verder, zowel de boomkwekerij als de tuinbouwschool waarvan hij in 1855 directeur werd. Ondanks zijn zwakke gezondheid werd onder zijn bewind in 1860 een terrein van drie hectare langs de spoorweg Brussel-Mechelen aangekocht, waarop de huidige tuinbouwschool gevestigd werd. Daarnaast werden ook boomgaarden en plantenverzamelingen aan-gelegd.
Hij werd vereerd met het kruis in de Leopoldsorde.
Hij overleed te Vilvoorde op 10 mei 1864.
Van dan af ging de school langzaam een aparte weg op, los van de kwekerij. In 1867 kwam er een nieuwe directeur, in 1875 werd het beheer overgenomen door de Belgische Staat, in 1898 kocht de overheid dan toch de gebouwen en de terreinen over van de familie de Bavay.

1860 Cours pratique de la culture et de la taille des arbres fruitiers


Dit boek kende 4 edities.

Léopold Guillaume Gillekens (1833 – 1905)


Hij werd geboren op 11 oktober 1833 in Sint-Pieters-Leeuw. In 1855 studeerde hij af aan de Rijkstuinbouwschool te Vilvoorde en ging daarna werken voor het kasteeldomein van Miaucourt in Courcelles. Hij gaf er gewaardeerde tuinbouw-lessen.
In 1867 werd hij door de overheid benoemd tot directeur van de “École d'horticulture de l'État” te Vilvoorde, functie die hij tot 1893 bekleedde. Onder hem werd de school tweetalig.  
Daarnaast werd hij in 1881 nog leraar aan de Brusselse Normaalschool, en gaf hij talloze voordrachten doorheen het land.
Gillekens was lid van de “Société royale linnéenne de Bruxelles” , en  van de “Cercle d’Arboriculture” en uitgever van de “Moniteur horticole belge”.
Hij overleed te Vilvoorde op 9 oktober 1905.

1866 Traité de la taille et de la culture des arbres fruitiers




Charles Gilbert (1820 - 1892)


Carolus Josephus Anthonius Gilbert werd geboren te Antwerpen op 12 mei 1820. Hij stamt uit een bekend geslacht, waarvan de genealogie in de Consciencebibliotheek bewaard wordt. Voorbestemd voor een koopmansloopbaan leerde hij meerdere talen. Zijn oudere broer Joannes Carolus Petrus (1807 – 1868) was fabrikant in wasdoek. Een oom was schepen.
Zijn vader Joannes Petrus Josephus (1769 – 1826) was overleden te Oelegem. Na het overlijden van zijn moeder, Coleta Isabella De Wael (1777 - 1843) in Antwerpen, erfde de 23 jarige Charles het Bleekhof, en ging er wonen. Hij kon nu afstand nemen van  de zakenwereld en zich volledig aan tuinbouw wijden.
In 1855 huwde hij  Delphine Julia Van Geetruyen (1835 – 1915) , dochter van een Antwerps koopman en gemeenteraadslid. In de akte wordt hij “rentenier ter Oelegem” genoemd. Zij hadden 5 kinderen waarvan het oudste in 1858 was geboren in Oelegem, de volgende vanaf 1859 in Antwerpen. Vanaf 1863 gebruikt hij als adres Noordstraat 29 Antwerpen.
Al gauw had hij de noodzaak ingezien van een theoretische basis, en had onverdroten de studie van de werken van de bekendste Botanici aangevat, met zulk resultaat dat hij van bij de oprichting in 1862 in Brussel van de “Société royale de botanique de Belgique” als lid werd aanvaard, en later beheerder.
Rond die tijd ook maakte hij kennis met Eugène Forney, professor fruitteelt en pomologie in Parijs, verzocht hem ter bevordering van de pomologie in Antwerpen voordrachten te komen geven, en bracht alle Antwerpse vrienden van de fruitteelt ertoe hieraan deel te nemen. Zo ontstond  in mei 1864 de “Société de pomologie d'Anvers”. In 1865 was Gilbert er al voorzitter van, en vond de eerste fruittentoonstelling plaats in het prachtige lokaal van de “Société Royale d'harmonie d'Anvers” waar Gilbert ook bestuurder van was.
Vanaf de oprichting in 1865 van de “Boomteeltkundigen kring van België”, was hij op voordracht van Pynaert beschermend lid. In 1871 werd een “Antwerpsche Afdeeling” ingesteld met Charles Gilbert als voorzitter. Een verslag hiervan lezen we in het “Tijdschrift over boomteeltkunde, bloementeelt en moeshovenierderij” p.129 tot 133. Het eerste bulletin van de “Société Linnéene de Bruxelles” in 1872  vermeldt hem als effectief lid. In 1888 was hij beheerder van de “Société Royale d’Horticulture d’Anvers”. In 1878 vroeg de minister van binnenlandse zaken hem te zetelen in de jury voor het eindexamen van de tuinbouwschool in Tournai. In 1881 was hij secretaris van de toezichts-commissie van de rijkstuinbouwschool in Vilvoorde. In 1885 werd hij Ridder in de Leopoldsorde.
Gilbert won prijzen op talloze fruittentoonstellingen. Zijn naam duikt ondermeer ook op als deelnemer aan een internationaal congres in Brussel in 1864, als ondervoorzitter van de jury op de tentoonstelling te Brussel in 1877, als deelnemer aan het internationaal congres te Antwerpen in 1885, als voorzitter van de jury op de tentoonstelling te Brussel in 1886, als ondervoorzitter van het pomologisch congres in Parijs in 1889.
Hij overleed te Antwerpen op 25 mei 1892. De rouwdienst had plaats in de parochiekerk Sint Antonius van Padua aan de Paardenmarkt in Antwerpen, op maandag 30 mei om 11 uur. Begrafenis volgde op het Sint-Fredegandus kerkhof van Deurne, uitverkoren plek van de Antwerpse burgerij. Verwonderlijk dat geen enkele Belgische tuinbouwverenigng hierover berichtte. Alleen Jardins de France 1892 p.318 meldde zijn overlijden.
De enige informatie over zijn leven vinden wij in een artikel van Ed.Lucas  in Pomologische Monatshefte 1881 p.321



Verzamelaar van Fruit van Belgische origine


Het programma van de internationale tentoonstelling in 1869 ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan van de “Société d’Horticulture de Tournai” voorzag een prijs voor “de volledigste lijst van door professor Van Mons uit zaden gewonnen nieuwe fruitsoorten”. Hierop besloot Gilbert de enorme en moeilijke uitdaging aan te gaan, om alle van Belgische kwekers afstammende fruitsoorten te verzamelen, beschrijven en van verklarende en kritische opmerkingen te voorzien.
In 1873 schrijft de “Société Linnéene de Bruxelles”een wedstrijd uit voor de historiek van de Belgische pomologie. Gilbert besluit zijn lopende studie stil te leggen, en zijn verzamelde informatie aan de jury voor te leggen. Hij ontvangt een gouden medaille en zijn werk “Les Fruits Belges”wordt in 1874 gepubliceerd in “Bulletin de la Société royale linnéenne de Bruxelles”.
Maar Gilbert zette zijn werk voort. Na doorname van Belgische en Franse catalogi, reisde hij in 1875 door Duitsland en Oostenrijk op zoek naar ontbrekende variëteiten. Hij bezocht er  instellingen in Giesenheim, Reutlingen, Sterkowitz, Alt Geltow,  en Jeinsen. Hij raadpleegde ook de Verenigde Staten. In 1877 vroeg hij hulp aan de leden van de Société Linnéenne, met de lijst van wat hij nog zoekt.
Hij was lid van de organisatiecommissie van de Nationale tentoonstelling 1880, en publiceerde hiervoor in 1878 een “Naamlijst der Belgische Fruiten”.
In 1879 was hij erin geslaagd, op enkele uitzonderingen na, jonge boompjes van alle in Belgie gekweekte soorten aan te planten. De verzameling bestond uit ca 2000 peren en 600 appels, Pruimen, Perziken, enz. De winters 1879/80 en 80/81 vernielden echter bijna alles;  hij schreef “dat er alleen een puinhoop restte, waarvoor hij nog niet de moed had gevonden ze in het vuur te gooien”.

Op de nationale tentoonstelling van 1880 ontving hij een gouden medaille voor zijn “Album Pomologique”, originele kleurenafbeeldingen en beschrijvingen van ca. 500 peren- en 100 appelsoorten. Deze unieke gegevens werden spijtig genoeg nooit gepubliceerd. Uit onze opzoekingen blijkt dat dit persoonlijk werk van Gilbert, minstens gedeeltelijk, nog in privé bezit is.
 

Fernand Honoré Joseph Dufour (1873 - 1947)


Hij werd geboren op 25 augustus 1873 in Buvrinnes nabij Binche.
Van 1902 tot 1933 was hij leraar fruitteelt en bosbouw aan de Rijkstuinbouwschool te Vilvoorde en voordrachtgever aan het hoger rijkslandbouwgesticht te Gembloers. In 1936 werd hij nog leraar aan de tuinbouwschool van Doornik.
Dufour was de eerste in België toen hij in 1911 startte met bewaarproeven op peren in de ijskelders De Beck te Brussel. Hij schreef hierover een artikel in “La tribune Horticole” 1914 p.18. Na herhaalde proeven kon hij in 1922 duidelijk vermelden welke appel- en perenrassen geschikt waren voor een lange bewaring, wanneer ze moesten geplukt worden en hoe lang ze zonder risico konden worden bewaard. Zijn pogingen om in 1925 over eigen proefcellen te beschikken kenden geen succes. Toch gebeurden er in 1930 uitvoerige bewaarproeven waarbij dagelijks personeel naar de staatskoelhuizen in Brussel ging om er de nodige metingen uit te voeren.
In  1912 werd hij secretaris-generaal van de “Nationale pomologische vereniging van België”, vanaf 1921 omgevormd tot "Comité national de Pomologie". Hij was ook lid van de “hogere tuinbouwraad”. Hij overleed te Vilvoorde op 28 februari 1947.
Dufour was een heel actief publicist in beide landstalen, en zijn boeken kenden meerdere edities:
-    “Comment on obtient de beaux fruits” (1908)
-    “Les pépinières des environs d’Orléans et de Paris, les pépinières de Hollande” (1910)
-    “Traité complet d’Arboriculture fruitière” (1911) De vierde uitgave van dit werk werd bekroond met een Diploma met Gulden Medaille door de “Société Nationale d’Horticulture de France”
-    “Volledig handboek over fruitboomteelt” (1912) (4de editie in 1949)
-    “Taille des arbres fruitiers” (1911)
-    “Snoei der fruitboomen”
-    “Culture et Taille de la Vigne”
-    “Teelt en snoei van den Wijngaard”

1908  Comment on obtient de beaux fruits


1949 Volledig handboek over fruitboomteelt



Edmond Pieter Van Cauwenberghe  (1893 – 1967)


Hij werd geboren te Grembergen op 17 januari 1893.
In 1927 zien we hem al als teeltoverste in de “Rijkstuinbouwschool te Vilvoorde”. Vanaf  1933 werd hij er leraar fruitteelt en pomologie en hij zou dit  tot 1958 blijven. In 1935 kreeg de tuinbouwschool, naar Engels model proefcellen voor CA bewaring, hermetisch gesloten,  met aangepast gasmengsel. Van 1938 tot 1941 werd er onderzoek gedaan door R.Vanderwaerten. Naast zijn uitvoerig pomologisch onderzoek, waarvan talloze publikaties getuigen, legde Van Cauwenberghe zich na 1941 toe  op bewaring en verpakking.
Martini in “Geschichte der pomologie in Europa” uit 1988, noemt hem de eminentste Belgische pomoloog uit de 20ste eeuw.
Hij overleed te Vilvoorde op 22 december 1967.
Van Cauwenberghe publiceerde in beide landstalen, ondermeer:
-    “Le Rosier. Historique. Culture en plain air et sous verre” (1926)
-    “De roos: geschiedenis, teelt in open lucht en onder glas” (1928)
-    “Etude et sélection des sujets porte-greffes pour arbres fruitiers” (1940)
-    “Fruitboomonderstammen en gespecialiseerde fruitteelt” (1940)
-    “Monographie, standaardisatie en cultuur van pruimen” (1941)
-    “Monographie et standardisation des prunes : Culture du prunier” (1942)
-    “De Kersen” ( 1945)
-    “Bestrijdingswijzen en -middelen tegen de parasieten in de fruitteelt” (1945)
-    “Vermenigvuldiging van Geidentificeerde Pruimenonderstammen door Stekken” (1950)
-    “Fruitvariëteiten: hun aard en kenmerken” (1954)
-    “Fruit. Charactères et qualités” (1954)
-    “Vade-mecum pour le triage et l'emballage de pommes et de poires”

1941 Monographie, standaardisatie en cultuur van pruimen”


1945  De Kersen

1947  Fruitboomonderstammen en gespecialiseerde fruitteelt

1954  Fruitvariëteiten: hun aard en kenmerken

Jozef Hiemeleers (1902 - 1992)

Hij werd geboren te Stevoort op 09 november 1902. Zijn ouders hadden een gemengd landbouwbedrijf. Na de lagere school hielp hij mee op de boerderij, en breidde die uit met een boomkwekerij. Hij volgde zondagslessen te Hasselt, en legde in Vilvoorde in 1920 en 1921 examens af over fruitteelt en groenteteelt.
Tijdens zijn legerdienst kwam hij in contact met de priester-leraar Benedictus Paesmans van het Sint-Jozefscollege in Hasselt, die hem aanzette hogere studies te doen. In juli 1926 slaagde hij in Leuven voor een ingangsproef. In 1930 behaalde hij gelijktijdig het diploma van landbouwkundig ingenieur aan de KUL en dat van tuinbouwkundig ingenieur aan de Rijkstuinbouwschool in Vilvoorde.
In 1930 kwam hij terecht bij de Boerenbond en bouwde er een carrière op als consulent en hoofdtuinbouwconsulent.
In 1939 behaalde de ijverige student nog een bijkomend diploma van ingenieur-leraar. Aan de Leuvense universiteit was hij lector (1949 tot 1959) en buitengewoon docent in de tuinbouw en de fruitteelt van 1959 tot 1972.
Later verleende hij zijn medewerking aan een vijftigtal Belgische en buitenlandse organisaties.
Hij overleed te Hasselt op 28 december 1992.
Hiemeleers werkte mee aan diverse tijdschriften (Tuinbouwberichten, Onze Ploeg, De Boerin, Bij de Haard, enz.). Eigen publicaties waren:
-    “Waardebeoordeling van fruitbomen” (1946)
-    “Fruitteelt” (1947)
-    “De fruitverwerkingsnijverheid in België” (1950)
-    “Fruitteelt in de Verenigde Staten van Amerika”  (1950)    
-    “Bereiden van cider en fruitwijnen voor eigen gebruik” (1954)
-    “Sint-Truiden, voornaamste centrum van kersenteelt” (1964)

1947  Fruitteelt


1950  De fruitverwerkingsnijverheid in België




Andere Belgische boeken over Pomologie

Nederland

Johann Hermann Knoop (1706 – 1769)

 

Knoop is geboren in Kassel waar zijn vader hofhortulanus was van de Vorstelijke Pleziertuin in Freienhage aan de Fulda.
Maria Louise Landgravin van Hessen - Cassel benoemde Knoop na haar huwelijk met de Friese Stadhouder Johan Willem Friso, Prins van Oranje tot tuinbouwdirecteur van haar buitengoed Marienburg bij Leeuwarden. In deze functie had hij ideale mogelijkheden voor botanisch en plantenteeltkundig onderzoek.
Hij moest, naar men meent wegens wangedrag, na achttien jaar dienst, zijn lustgaardenierschap verwisselen met het onderwijs en het schrijven van boeken, waaruit zijn uitgebreide kennis en grote werkzaamheid blijken.
Knoop kan beschouwd worden als de grondlegger van de Pomologie. Hij was de eerste die overzichten met wetenschappelijke beschrijvingen publiceerde van appels en peren uit Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland, voorzien van handgekleurde afbeeldingen en synoniemenlijsten.
Op botanisch gebied schreef Knoop behalve "Pomologia" en "Fructologia", ook nog het op parken gerichte "Dendrologia".
Daarnaast had hij een ruime wetenschappelijke belangstelling. Hij publiceerde op het gebied van de mathematica, landmeetkunde, astronomie (hij berekende zons- en maansverduisteringen), historie van Friesland en historie van de aardbol.

1758   Pomologia

Het boek met beschrijvingen en afbeeldingen van de beste soorten van appels en peren, “welke in Neder- en Hoog-Duitsland, Frankrijk, Engeland en elders geacht zijn, en gecultiveerd worden”, bevat 12 appelplaten met 103 afgebeelde en 125 beschreven appelrassen en 8 perenplaten met 82 getekende en 92 beschreven perenrassen.
De vruchten worden levensecht afgebeeld door de graveurs Folkema en Philips, die werkten op tekeningen van Knoop zelf. De schaduwing suggereert een driedimensionaliteit. De platen zijn door de dochters van de bekende uitgever Ferwerda gekleurd.
Er kwam ook een Duitse editie in 1760 en een Franse editie in 1768, plus een herduk in 1790.

1783   Fructologia

Het boek is minder rijk geïllustreerd, maar bevat daarentegen naast uitgebreidere teeltaanwijzingen ook gebruiksinformatie en recepten. Hierin geeft hij ook voor appels en peren teelt- en gebruiksinformatie maar hij verwijst naar "Pomologia" voor de rassenbeschrijving. Volledig worden beschreven: kweeën, kersen, pruimen, abrikozen, perziken, amandels, vijgen, druiven, kastanje, okkernoot, hazelnoot, mispel, moerbei, framboos, braam, aalbes, kruisbes, berberis en kornoelje.

Matthieu Van Noordt

Uit zijn voorwoord blijkt dat van Noort helemaal geen tuinbouw of fruitteelt achtergrond had, in tegenstelling tot zijn voorganger Knoop. Van Noort's grote passie was tekenen en schilderen. Nadat zijn vriend, professor Wttwaall, zijn geschilderde vruchten bewonderde en hem op het pomologisch belang er van wees, heeft hij zich met grote inzet op de studie van appel- en perenrasen geworpen.

 Hij verwijst naar het Fruitkundig woordenboek van J.C. Christ, naar het werk van Knoop, en naar de systematische rangschikkingen door meerdere eigentijdse auteurs.

Tegelijk stelt hij vast dat een loutere beschrijving onvoldoende is om de kenmerken nauwkeurig te vergelijken. In de natuur groeien en rijpen de vruchten slechts een korte periode en niet gelijktijdig, wat een studie op vers fruit bemoeilijkt.

Er is dus nood aan nauwkeurige afbeeldingen; resultaat van stipte waarneming, en zonder artistieke vrijheid. Aldus kan de lezer de vruchten leren kennen, van elkaar onderscheiden, en de systematische rangschikkingen ophelderen, bevestigen, of aanpassen.

Het resultaat is een prachtig boek over 84 Nederlandse appel- en perenrassen dat in 1830 verschijnt.

1830   Pomologia Batavia

Van alle in "Pomologia Batava" beschreven rassen zijn twee afbeeldingen in kleur aanwezig, één van de steel kant en één van de kelk kant. Daarnaast is er een doorsnedetekening, waarop het klokhuis en de vorm en de diepte van steel- en kelkholte goed te zien zijn.
De kwaliteit van de platen is zeer hoog. Zij zijn duidelijk door iemand met ervaring en talent gemaakt. Uit details zoals schurftvlekjes op de schil blijkt, zoals van Noort zelf al meldt, dat de platen "naar het leven getekend" zijn.
Uitgeverij en drukkerij Springer in Leiden heeft zich zeer bekwaam getoond in de lithografische druktechniek. Daardoor kon het tijdrovende, voor elk boek met de hand inkleuren van alle platen vervallen. Ook werd door het lithografisch drukproces de kwaliteit van de afbeeldingen veel beter.
De beschrijvingen die van Noort geeft zijn beknopt, maar erg volledig. Naast het uiterlijk van de vrucht vermeldt hij tevens de pluktijd, het gebruik en de gebruiksperiode.
Als hoofdnaam geeft hij de toen in Nederland algemeen gebezigde namen. Van meerdere rassen zijn bovendien een aantal synoniemen opgenomen.
Een inhoudsopgave of rassenlijst ontbreekt echter in het originele boek.
 

Samuel Berghuis

Het kweken van fruitbomen was in Zuidholland reeds vroeg een belangrijke nijverheid. Na een tijdelijke overvleugeling door de Vlamingen en Brabanders had rond 1860 de streek van Boskoop opnieuw een topniveau bereikt.
Sedert het werk van Knoop was er verwarring in de naamgeving van de diverse variëteiten. Reeds in 1862 en 1863 had de vereniging van Boskoop gepoogd om geordende en eenduidige beschrijvingen te geven.

Nu was het tijd om hier ook kleurenafbeeldingen aan te verbinden.Samuel Berghuis maakte de afbeeldingen “naar de natuur” van de appel- en perevariëteiten. De beschrijvingen komen van het “ bestuur der Vereeniging tot regeling en verbetering van de vruchtsoorten te Boskoop” met name van K.J.W. Ottolander, die enkele jaren nadien zou instaan voor het boek Flora en Pomona, wat later wordt besproken.

1868   De Nederlandsche Boomgaard

Het werk, een boek over appels en één over peren en steenvruchten, verscheen tussen 1864 en 1868 bij uitgeverij Wolters. De fruitbeschrijvingen werden opgesteld door experten van de Pomologische Vereniging te Boskoop. De platen van de hand van Samuel Berghuis en de twee frontplaten van O.Erelman werden als chromolithografie aangemaakt door Severeyns in Belgie, toenmalig wereldniveau.
Na voorafgaande inschrijving werden zowat 1100 exemplaren verkocht in Nederland en Belgie, en nog een honderdtal in Duitsland.
Het werk werd in 1865 op de internationale tentoonstelling in Dublin bekroond met een eerste prijs. Het was van onschatbare waarde voor de kennis van het Nederlandse fruit assortiment en voor de faam van de toenmalige fruitboomkwekers in Boskoop.

deel 1: appels

deel 2: peren en steenvruchten

K.J.W.Ottolander (1822 – 1887)

Kornelius Johannes Willem Ottolander was een telg uit een gereputeerd boomkwekersgeslacht, ondermeer betrokken bij de ontwikkeling van de “Schone van Boskoop”.
In 1849 was Ottolander medeoprichter van de “Christelijk Afgescheiden” (Gereformeerde) Gemeente te Boskoop en stelde een gebouw met 70 zitplaatsen ter beschikking. Later werd hij zelf voorman van de Evangelisatie.
Hij werkte mee aan talrijke boeken:
1875 “Nederlandsche flora en pomona”
1877 “De wijnstok in onze tuinen”
1880 “Handleiding tot de teelt van bes-ooft”
1897 “Handboek voor den moes- en bloemtuin, boomgaard, boomkweekerij, orangerie en broeierij”

1875   Nederlandsche Flora en Pomona

Reeds bij de publicatie van  "De Nederlandsche Boomgaard" was er vraag naar aanvulling met ontbrekende soorten. Een tweedelige vervolguitgave ziet dan ook in 1875 het licht onder de titel: "Flora en Pomona". Niet alleen fruitgewassen, maar ook andere bomen, struiken, heesters en kruidachtige planten zijn er nu in opgenomen.
Het Bestuur der “Pomologische Vereeniging te Boskoop” deed voor de redactie beroep op K. J. W. OTTOLANDER, A. KOSTER en O. DE VOS. De platen naar de natuur werden getekend door A.J. Wendel. De reproductie gebeurde door de Belg G. Severyns, een van de beroemdste chromolithografen uit de 19e eeuw. De beschrijvingen zijn even uitgebreid en gedegen als wij van "De Nederlandsche Boomgaard" gewend waren en de illustraties van uitzonderlijke kwaliteit. De boeken zijn in folio formaat en bevatten 81 platen van fruit en bloemen. Ze werden uitgegeven in Groningen door J.B. Wolters.

H. De Greeff

Met behulp van een legaat werd in 1884 de “Gerard Adriaan van Swieten Tuinbouwschool” in Frederiksoord opgericht. Het is de oudste van Nederland. De eerste directeur werd Arthur Carolus Ide, zoon van de directeur van de tuinbouwschool in het Belgische Ruiselede, school die als voorbeeld zou dienen. De Greeff was leraar aan deze instelling.
Van zijn hand is de vijfdelige “onze appels en peren” 1905-1908.

Hij was ook redacteur van “De Veldbode”, een geïllustreerd weekblad voor land- en tuinbouw, pluimvee- en konijnenfokkerij en bijenteelt, opgericht in 1903 en uitgegeven door A.A.Haar. In het raam van de “Goedkoope geillustreerde land- en tuinbouwbibliotheek van "De veldbode" werkte hij ook mee aan ondermeer:
-  Handleiding voor het kweeken en snoeien van appel, peer, bes en framboos 1902
-  Vermenigvuldiging en snoei van sierheesters, boomen en coniferen 1906
-  De groententeelt07
-  Kers, morel, pruim, bes, enz909
-  Sierheesters en boomen19

  Onze Appels en Peren

De Greeff schreef tussen 1905 en 1908 vijf publicaties die hij albums noemde. Eén behandelde het onderhoud van fruitbomen met een overzicht van ziekten en plagen. De andere vier bevatten beschrijvingen van 40 appel en 40 perenrassen. Zijn doelstelling was een beperkt aantal rassen te selecteren die in Nederland goed gedijen en een breed spectrum aan eigenschappen bezitten. Hij hoopte  met zijn "standaard assortiment" een einde te maken aan de chaos van rassen die in die tijd geteeld werden. Ook de opmars van de in zijn ogen qua smaak inferieure Amerikaanse rassen wilde hij bestrijden. Hij geeft ook een "Landelijk Sortiment voor Nederland", afkomstig van  de “Nederlandsche Pomologische Vereeniging” met  een indeling  per provincie.

De rasbeschrijvingen zijn zeer volledig ,en geïllustreerd met een foto op ware grootte van de vrucht in zijaanzicht, onderaanzicht en doorsnede. Waarschijnlijk is dit het allereerste fruitrassenboek met echte foto's, genomen door Marie Bijl. Het merendeel van de gefotografeerde vruchten zijn afkomstig uit de tuinen van de “Gerard Adriaan Van Swieten-Tuinbouwschool” te Frederiksoord.

Ook voor de huidige liefhebbers van oude fruitrassen zijn de boeken van de Greeff belangrijk.

Andries Beeftinck (1908 – 1985)

Andries Beeftink was leraar aan de Arnhemse Kunstacademie.
Naast eigen schilderijen werkte hij ook geregeld in opdracht van de Nederlandse Heidemaatschappij, ondermeer voor een poster uit 1925 “Helpt ons Bosch en Heidebrand voorkomen”.
Ook de Fruitkalender 1935 “ Het geheele jaar Nederlandsch fruit”is van zijn hand.


1942   Nederlandsche Fruitsoorten

De “Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij” werd in 1888 opgericht voor het ontwikkelen van landbouwgronden, het herbebossen van zandgronden en het verbeteren van werkgelegenheid.
Ze ondersteunt mensen die hun buurt, wijk of streek willen verbeteren.
De Nederlandsche Heidemaatschappij heeft in de dertiger jaren van de vorige eeuw een aantal losbladige mappen uitgegeven met geïllustreerde beschrijvingen van voor Nederland belangrijke fruitrassen. Gezien het grote aantal intekeningen werden het in totaal 9 series van 16 platen:  80 appels, 52 peren en 12 pruimen. Kersen werden geschrapt. In 1942 werd de volledige reeks uitgegeven.
De afbeeldingen van zeer goede kwaliteit zijn geschilderd door A. Beeftink; de beknopte en duidelijke tekst over soort (onder de tekening) en boom (in zwartwit aan de achterkant) werd verzorgd door R. Lijsten, Inspecteur bij de Nederlandsche Heidemaatschappij.
Het blijft een onmisbaar standaardwerk voor de studie van historische fruitrassen uit het begin van de vorige eeuw. Helaas is het nog alleen antiquarisch te koop tegen zeer hoge prijzen, en vaak niet compleet.

Frankrijk

Henri-Louis Duhamel du Monceau (1700 – 1782)

Hij werd geboren in Parijs. Zijn familie waren landbouwers in Denainvilliers. Hij schreef over diverse onderwerpen. Zijn encyclopedische kennis werd gesterkt door experimentele benadering en de drang om te begrijpen hoe de dingen werken.
Zijn opleiding begon in het College d'Harcourt (het latere Lycée Saint-Louis) in Parijs. Daarna studeerde hij rechten in Orléans. Op zijn eenentwintigste keerde hij terug naar Parijs, om te studeren aan de Jardin du Roi, het latere Jardin des Plantes.
Daar werd hij aanbevolen aan de Académie des Sciences om de ziekte te bestuderen die de commerciele teelt van de saffraankrokus aantastte in de streek van Boynes(Gâtinais). Hij ontdekte dat een schimmel de oorzaak was. In 1728 publiceerde hij die resultaten en werd daarop lid van de Académie.
Het zelfde jaar verscheen “Recherches sur les causes de la multiplication des espèces des fruits”met de resultaten van entproeven, waardoor hij aantoonde dat de genetische structuur van een cultivar hierdoor niet verbeterd kon worden.. In 1730 en 1731 volgden twee brochures “Anatomie de la Poire”.
In 1731 werd Duhamel ingelijfd bij het hoofdkwartier van de Franse Zeemacht. Naast allerlei studies en publicaties in verband met de zeevaart, bleef hij experimenteren met planten en fruit.
Hij vertaalde het werk van de Engelse agronoom Jethro Tull over grondbewerking en planttechnieken, en vulde deze aan met eigen bevindingen op zijn landgoed in Vrigny en Monceau en dat van zijn broer Alexandre in Denainvilliers.
Vanaf 1731 verzamelde hij gegevens en tekeningen over fruitbomen. Het zou een van Duhamel’s meest ambitieuse werken worden. Het tweedelige “Traité des Arbres Fruitiers” verscheen in 1768.
Tussen 1755 en 1767 publiceerde Duhamel het achtdelige “Traité complet des Bois et des Fôrets” waarin alle aspecten van bosbouw aan bod komen.
Hij schreef ook meer dan twintig boeken over diverse onderwerpen zoals metallurgie, tabakspijpen, speelkaarten, zeep, sloten, suikerraffinage, visvangst…
Duhamel overleed in Parijs op 13 augustus 1782. Hij schonk zijn bossen in Vrigny en Denainvilliers, met niet minder dan 692 boomsoorten testamentair aan de wetenschap.

1768   Traité des Arbres Fruitiers

Omstreeks 1750 toonde Duhamel aan René Le Berryais (1722-1807) een manuscript en illustraties over fruitbomen. Hij was hiermee bezig sedert de publicatie van Anatomie de la Poire, en had de artiesten Claude Aubriet (1665-1742) en Madeleine Basseporte (1701-1780) ingehuurd voor de illustraties van de 16 fruitsoorten en ontelbare cultivars. Zonder financiele steun zou het project nooit verder gegaan zijn. Maar René Le Berryais hielp bij het afwerken van de originele tekeningen, en het omzetten ervan in gravures voor het gedrukte boek.
De tekst bevat bijdragen van Alexandre Duhamel du Monceau en van René Le Berryais. Het boek begint met de illustratie van diverse snoei- en entmethoden. Bedoeling was het kweken van fruitbomen te propageren. Dan volgt de beschrijving van 16 fruitsoorten en vele varieteiten. Telkens wordt zaad, blad, bloem, vrucht en soms doorsnede weergegeven
De openingsillustratie is van Jacques de Sève, en Nicolas de Launay (1729-1792) maakte hiervan de gravure. De overige gravures zijn van Catherine en Elisabeth Haussard, L.A. Herisset, B.L. Hernriquez, Bréant, Fme. Tardieu, Ch. Milsan, Mesnil, Baron, P. L. Cor, Mênil, J. F. Poletnich, Benoist, and Fme. Dupuis.


 

Jaume Saint-Hilaire (1772 – 1845)

1828   La Flore et la Pomone Françaises

Joseph Decaisne (1807 - 1882)
Hij werd geboren in Brussel op 7 maart 1807. Na het overlijden van zijn vader verhuisde de familie naar Parijs. Hij startte als tekenaar in een anatomisch laboratorium en volgde medische studies.
Maar botanica interesseerde hem veel meer. In 1824 begon hij als hulptuinder aan het “Muséum national d’histoire naturelle”.  Door hard werken en zelfstudie, klom hij op in de hiërarchie. 
Hij verwierf faam in klassificatie van gewassen, plantenbiologie, praktische botanica.
In 1845 werd hij leraar tuinbouw en later ook economie en statistiek.
Decaisne werd directeur van zijn “jardin fruitier du muséum”.
Zijn studies en werk waren heel divers. Hij schreef talrijke boeken, werkte mee aan vele tuinbouwtijdschriften, bestudeerde de door exotische expedities meegebrachte planten, onderzocht technische landbouwgewassen.
Hij werd lid en voorzitter van ondermeer de “Académie des sciences”, “Société royale de Londres” en “Société botanique de France”.
Hij overleed plotseling op 8 februari 1882.

1856 Le jardin Fruitier du Museum
Als directeur reorganiseerde, experimenteerde en bestudeerde hij zijn fruittuin. Ontstaan uit de “Jardin des Chartreux” waarvan in 1792 twee exemplaren van elke variëteit gered werden, had de collectie zich uitgebreid met in- en uitheemse soorten.
Om zijn carrière af te sluiten besloot hij zijn notas, die van zijn voorgangers en informatie van collegas te bundelen in één groot werk. Vanaf 1849 liet hij Alfred Riocreux tekeningen maken van zijn fruit.
De beschrijvingen in “Le jardin Fruitier du Museum“ zijn kort maar volledig,  de illustraties van hoge kwaliteit. Het graveren gebeurde  door Taillant en  Picart, de chromolithografieen werden gemaakt bij Severeins in Brussel. Het werk is in folio (295x212 mm) en telt 508 voornamelijk gekleurde platen. Oorspronkelijk waren er 12 volumes voorzien, maar door gebrek aan middelen werden er slechts 9 voltooid, waarvan 6 gewijd aan peren, 2 aan perziken  en 1 aan bessen. Ze werden uitgegeven bij  F.Didot te Parijs, en geleverd van 1856 tot 1875.

Tome  1

Tome  2

Tome  3

Tome  4

Tome  5

Tome  6

Tome  7

Tome  8

Tome  9

Charles-Appolinaire Baltet (1830 – 1908)

Hij werd geboren te Troyes op 14 januari 1830 als zoon van Lyé-Savien Baltet, stichter de kwekerijen Baltet Frères rond 1820. Hij stamt uit tien generaties Baltets en Dumonts die elkaar opvolgden als hoveniers in de faubourg Croncels.
Na goede lagere en middelbare studies, gaat Charles Baltet in de leer bij zijn vader. In 1855 vertrouwt deze hem de leiding toe van de kwekerij gevestigd op de huidige foires de Champagne. Charles wordt bijgestaan door Ernest, zijn jongere broer, en door gekwalificeerd en toegewijd  personeel. Hun oordeelkundig geselecteerde collecties bos- en fruitbomen zijn gereputeerd. Evenzo hun creaties, een honderdtal, waaronder de peren Dr Jules Guyot, Virginie Baltet, Eva Baltet, enz… of de appels Transparente de Croncels en Cramoisie de Croncels. De producten die jaarlijks de kwekerij verlaten voorzien parken en boomgaarden binnen en buiten Frankrijk.
In 1855 huwt Charles Baltet met Hortense Mignard die hem twee dochters schenkt: Eva en Amélie. Na de tragische verdwijning van zijn echtgenote hertrouwt hij met Amélie Mainfroy. Ernestine en Lucien worden hieruit geboren.
Charles Baltet overlijdt op 24 november 1908.
Lucien Baltet zet het familiebedrijf voort tot aan de eerste wereldoorlog.
Overtuigd van het nut van samenwerking sticht Charles Baltet de “Société d’horticulture de l’Aube” in 1850, vervolgens de “Société horticole, vigneronne et forestière” in 1866. Intussen vormt hij het “Congrès pomologique de France” in 1856. Baltet is betrokken bij alle Franse en internationale tuinbouwmanifestaties, als exposant, jurylid of organisator. Hij neemt deel aan de wereldtentoonstellingen van 1867, 1878, 1889 en 1900. Hij is lid en laureaat van 125 land- en tuinbouwverenigingen, waarvan 34 buiten Frankrijk. In 1859 wordt hij lid van de “Société académique de l’Aube”, en in 1891 van de “Académie nationale d’Agriculture”. Hij vergaart een oogst aan diverse medailles en titels alsook binnen- en buitenlandse onderscheidingen.
Baltet is één van de eerste grondleggers van het Franse tuinbouwonderwijs. Hij organiseert de departementele leerstoel tuinbouw van de Aube in 1866; daarna promoot hij de “Ecole nationale d’horticulture au potager de Versailles” in 1873.
Vanaf 1869 houdt Baltet zich bezig met de strijd tegen phylloxéra die de Franse wijngaarden teistert. Hij introduceert het enten op resistente Amerikaanse wortelstokken.
Hij houdt zich ook bezig met het opfleuren van zijn stad.
Na het oorlogsverlies van 1870 wordt hij gemeenteraadslid, en in 1871 gebruikt de bezetter hem als gijzelaar op de treinlijn Troyes/Bar-sur-Seine.
Charles Baltet stelt zijn kennis en praktijk ten dienste van zijn tijdgenoten door ontelbare artikels, geschriften, brochures en vulgariserende boeken. Meermaals vertaald en herdrukt, blijven deze referenties.
Vele boeken zijn gewijd aan fruitbomen:
- Les bonnes Poires (1859)
- La culture des arbres fruitiers au point de vue de la grande production (1871)
- Meilleures pommes à cultiver (1879)
- Traité de culture fruitière commerciale et bourgeoise (1884)
- L’histoire d’un pépin de pomme
- Les fruits de commerce, d’exportation et de marché …
Over enten:
- La mise à fruit des arbres fruitiers rebelles (1850)
- Pépinière et multiplication des végétaux (1864)
- L’art de greffer (1867)
- Le surgreffage des végétaux (1887)
Hij publiceerde ook meerdere boeken over buitenlandse fruitteelt, en over wijnbouw.

1859   Les Bonnes Poires


Perevarieteiten beschreven door Charles Baltet in 1859, met kleurenplaten van Poiteau.


Congrès Pomologique de France

Met als voorbeeld het Belgische “Commission Royale de Pomologie” en het Amerikaanse “Société de Pomologie” rees ook bij de vele Franse tuinbouwgenootschappen de nood om zich te verenigen en om congressen te houden. Op initiatief van de  “Société Impériale d’Horticulture Pratique  du  Rhône” ontstond in 1856 in Lyon, het  “Congrès Pomologique de France”, een samenwerking van diverse pomologische verenigingen. Voorzitter was E.Reveil. Doel was om orde te scheppen in de bestaande naamsverwarringen, en de meest waardevolle varieteiten te selecteren. De studie ging van start in de collectie “ Rhône”, maar later werden overal te lande “zittingen” gehouden, ondermeer  in Lyon, Parijs, Bordeaux, Orleans, Montpellier, Rouan, Nantes,  Dijon, Melun.
Gelijktijdig werd ook  de  “Société pomologique de France” opgericht. 

1863   Pomologie de la France 

Dit werk vormt de basis voor 8 boekdelen , verschenen vanaf 1863. Ze bevatten voor elke vrucht de toekomstige naam, de synoniemen die niet meer  mogen gebruikt worden, een beschrijving met grootte, schil, parfum en  rijpingstijd. Voor elke  boom de vorm, standplaats, orientatie, vruchtbaarheid.
“Pomologie de la France” is dus het werk van velen. Na 18 jaar en 380 verschillende fruitsoorten heeft het congres zijn doelstelling bereikt: aan alle liefhebbers de meest aangepaste soorten leren kennen.


Vol 1  1863

Vol 2  1864

Vol 3  1865

Vol 4  1867

Vol 5  1868

Vol 6  1869

Alphonse Mas (1817–1875)

Simon Alphonse Mas werd geboren in Lyon op 28 februari 1817.
Na studies in de Isère volgt hij in Parijs lessen wiskunde en vreemde talen. In Montpellier studeert hij geneeskunde en botanica en vindt in dit laatste zijn roeping. Als zuiderse plantenverzamelaar houdt hij kruidentuinen en interesseert zich aan landbouw. Aldus wordt hij botanicus en tuinbouwer.
In 1843 huwt hij in Bourg-en-Bresse de dochter van M.Sirand, volksvertegenwoordiger voor de Ain, en gaat in de stad wonen.
Als lid van de " Société d'Emulation et d'Agriculture de l'Ain " start hij in 1846 een proeftuin. Aan zijn dood zal die liefst 8.000 bomen omvatten in allerlei vormen: leibomen, snoeren, pyramiden, stambomen... Alle variëteiten zijn voorzien van een etiket en gecatalogeerd, resultaat van geduldige en minutieuse studie.
Tegelijk geeft hij lessen en voordrachten over botanica, physiologie en snoei. In 1851 sticht hij de " Société d'horticulture de l'Ain " en hun tijdschrift "Journal de la Société d'Horticulture pratique de l'Ain".
In 1866 ontvangt hij de " Légion d'honneur "en in 1872 de "médaille d'or de la Société de Pomologie de France". Zijn bekendheid bracht hem ook tot politieke functies als gemeente- en arrondissementsraadslid.
Hij overleed in Bourg-en-Bresse op 15 november 1875.


Victor Pulliat (1827 – 1896)

Hij was stichter van de "Société Régionale de Viticulture de Lyon", leraar aan het "Institut national agronomique de Paris" en directeur van de "École d'Agriculture d'Écully". In de Beaujolais introduceerde hij het enten van wijnstokken als remedie tegen de wijnluis.

vóór 1865  " Les Aquarelles du Verger "

Artiesten vervaardigen voor Alphonse Mas, in aquarel, de toekomstige platen ter illustratie van "Le Verger".

De oorspronkelijke schilderijen zijn juweeltjes, door hun fijne penseeltrekken, passende kleuren en natuurgetrouwe details. Spijtig genoeg is veel van de kwaliteit verloren gegaan bij de uitgave van de boeken. Het zijn unieke stukken, geschonken aan de société d’horticulture de l’Ain en bewaard in de médiatheek Roger Vailland te Bourg en Bresse.

1865 tot 1875 "Le Verger"

met kleurenplaten van elke vrucht, in totaal 8 delen: 88 winterperen; 120 zomerperen; 176 herfstperen; 88 late appels; 32 vroege appels; 80 pruimen; 121 perziken; 80 kersen en  8 abrikozen.
In zijn voorwoord schrijft Mas "20 jaar geleden startte ik een grote fruittuin met zoveel mogelijk variëteiten, oude en nieuwe, Franse en buitenlandse. Ik bestudeerde hun organische karakteristieken, de kwaliteit van de vruchten, hun groei en de meest passende cultuurvorm".


1872 tot 1878 "La Pomologie Générale"

met vormtekeningen van 96 peren; 96 pruimen; 485 peren; 254 appels; 83 kersen en abrikozen; 73 pruimen en perziken.
Er waren 15 delen voorzien, maar ingevolge het overlijden van de auteur werden het er slechts 12. Aan het eind van het laatste volume van elke fruitsoort staan de onvolledige beschrijvingen door Mas, gevolgd door de lijst van variëteiten uit de proeftuin waarvan de beschrijving niet werd aangevat.


1875 tot 1878 "Le Vignoble"

in 4 delen. Het behandelt 288 druivenvariëteiten zowel tafeldruiven als wijndruiven, ieder met kleurenplaat.
Mas schreef dit standaardwerk in samenwerking met Victor Pulliat, die trouwens de drie laatste delen volledig voor zijn rekening nam.


1875 Mas liet zijn "Cahiers" na,

90 manuscripten met al zijn pomologische waarnemingen. Ze worden bewaard in de mediatheek ROGER VAILLAND te BOURG EN BRESSE.
De 56 eerste werden gebruikt in de Pomologie Générale. De bijgaande aquarellen werden echter niet overgenomen in het drukwerk. De overige bevatten diverse notas en vertalingen van buitenlandse auteurs.

 

André Leroy (1801 – 1875)

Rond 1730 begint François Leroy de eerste boomkwekerij langs de chemin des Banchais in Angers. Zijn twee kleinzonen liggen aan de basis van twee takken bekende tuinbouwers. De jongste, Symphorien, blijft in de grote tuin van zijn grootvader. Zijn zoon André Leroy, wordt er geboren op 30 augustus 1801. Na studies aan het lyceum, gaat hij zich perfectionneren in de tuinbouw bij Thouin, directeur van de “Jardin des Plantes” te Parijs.
In 1822 neemt hij de uitbating van het familiebedrijf van zijn moeder over. André, spruit van drie generaties tuinbouwers, geeft aan het bedrijf een sterke uitbreiding, ondanks de scherpe concurrentie. De tuinbouw is voornamelijk gebaseerd op hortensia, magnolia en camelia. Zijn bedrijf wordt het belangrijkste van Europa. Zijn aanplant beslaat 30 hectare in 1840, en meer dan 108 hectare in 1847.
Zijn talrijke reizen door Europa vergroten zijn kunde, openen nieuwe markten en leveren bijkomende planten op. Omdat de troebelen in 1848 zijn verkoop doen instorten richt hij zich op de Amerikaanse markt. Als eerste waagt hij zich aan de export, en dank zij zijn adjunct Michel Desportes opent hij deze markt, die voordien via Engeland bewerkt werd. Het eerste jaar verzend hij al duizend kisten, en weldra sticht hij een filiaal in New-York.
In 1859 worden de burelen verplaatst naar de chateau du Pin. In 1863 beslaat de kwekerij 168 hectare, in verschillende ommuringen, verdeeld in 30 diensten met elk een gespecialiseerde ploegbaas, waarvan velen later een eigen bedrijf opstarten.
Twee derden van de aanplant bevinden zich te Angers. De hoofdgang die ze doorsnijdt heeft een lengte van 2 kilometer. Middenin ligt het kasteel, met errond de prijsbomen en de bloemenstruiken. Daarnaast zijn er serres, koude bakken en de studiepercelen van de geacclimatiseerde planten. De zijgangen zijn tot 800 meter lang. Er zijn dan 300 werknemers.
André Leroy heeft geen rechtstreekse opvolger. Zijn neef Loriol de Bamy neemt de leiding van de kwekerij, maar staat een deel ervan af aan Mgr Freppel om er de katholieke Universiteit te bouwen. De landerijen het dichtst bij de stad worden verkaveld. Na de dood van Loriol wordt in 1891 alles verkocht.
André Leroy ontwierp als landschaparchitect talrijke parken en kasteeltuinen in de wijde omgeving van Angers. Hij was ook actief in zijn stad. Van 1840 tot 1845 en van 1848 tot 1870 is hij gemeenteraadslid, later verzorgt hij er een heleboel aanplantingen, en organiseert er tuinbouwtentoonstellingen.
Op de top van zijn sociaal leven ontvangt hij in 1855 de Légion d’Honneur. Vanaf 1858 is hij voorzitter van de Comice Horticole. Hij wordt ook administrateur van de Caisse d’ Epargne en van het filiaal van de Banque de France.

1867   Dictionnaire de Pomologie

Vanaf 1855 verschijnt er bij de kwekerij jaarlijks een beschrijvende en beredeneerde catalogus in 5 talen.
In 1866 start André Leroy een uitgebreide encyclopedie, ”Dictionnaire de Pomologie”, in 6 delen, de laatste twee na zijn dood afgewerkt door Bonneserre de Saint-Denis. Het boekwerk omvat de historiek, de beschrijving en de afbeelding van de algemeen gekende en geteelde oude en moderne fruitsoorten.

Deel 1 en  deel 2 zijn gewijd aan de peren, 915 varieteiten, verschenen in 1867
Deel 3 en deel 4 gaat over de appels , 571 varieteiten, verschenen in 1873
Deel 5 betreft abrikozen, 43 varieteiten, en kersen, 127 varieteiten, verschenen in 1877
Deel 6 behandelt perziken, 143 varieteiten, verschenen in 1879


Tome 1: poires

Tome 2: poires

Tome 3: pommes

Tome 4: pommes

Tome 5: cerises

 

Société pomologique de France

De Société pomologique de France werd opgericht in 1856 in Lyon. Initiatiefnemer en eerste voorzitter was Alphonse Mas, internationaal gereputeerde pomoloog. De vereniging zou een lang bestaan kennen. Bekende namen als Burlat, Vercier, Chasset, Moreau, Luizet, Jaboulay,enz… zijn ermee verbonden.
Vanaf haar oprichting verzorgde zij talloze publicaties:
In 1857 een eerste “Liste des meilleurs fruits”
In 1873, 1886 en 1906 volgden drie “Catalogues des fruits adoptés par le congrès”, resultaat van de talrijke zittingen in Frankrijk en in het buitenland.
In 1927 verscheen er nog een “catalogue”, waarin ook aandacht werd besteed aan de ziektebestendigheid.
Tenslotte kwam in 1947 “Le Verger Français”tot stand.
En dan is er ook het maandblad van de vereniging “La pomologie française”

1947   Le Verger Français

De uitgave van 1947 is de laatste. Ze bestaat uit twee volumes. Alle fruitsoorten die men in Frankrijk vond net na de tweede wereldoorlog zijn erin opgenomen. Er was nood aan een actueel overzicht, niet alleen pomologisch, maar ook uit economisch oogpunt. Voor het eerst worden de tekeningen vervangen door fotos, weliswaar zwart-wit om de kosten te drukken. Het opzoekwerk gebeurde trouwens onder de bezetting, met alle problemen van dien.
De volgende tien jaar meenden de fruitproducenten schoon schip te moeten maken met de grote hoeveelheid variëteiten wat de handel zou schaden. In de jaren zestig was het de Golden delicious die de klok sloeg.
Pas na 1978 werd de fakkel terug opgenomen door de pas opgerichte “Croqueurs de Pommes” die opnieuw ijverde voor het behoud van de talrijke oude variëteiten.

Tome 1

Tome 2

Inédits

Duitsland

Johann Mayer (1735 – 1804)

Johann Prokop Mayer werd geboren in Smečno in Bohemen.
Na studies in Praag ging hij drie jaar in de leer als hovenier in de paleistuin van Smečno.
Vanaf 1755 was hij reizend dagloner in diverse kasteeltuinen  in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, De Nederlanden en Engeland. In die jaren verwierf hij veel tuinbouwervaring en kennis van de tuinkunst. Na vijftien maanden in de Veitshöchheim hoftuin kreeg hij in 1761 bijgaande kunstige referentie mee.
In 1768 stelde de Prinsbisschop van Würzburg, Adam Friedrich von Seinsheim,  hem aan als hovenier van zijn prachtige Residentie. Mayer tekende voor die tuin grootse plannen in rococo stijl, en vatte de aanleg aan. Met het aantreden van de nieuwe prinsbisschop in 1779, dienden de plannen teruggeschroefd en op de werken bespaard. Toch bleef hij er in functie tot aan zijn dood in 1804.

Mayer publiceerde de resultaten van zijn levenswerk, de bisschoppelijke tuin:
–    “Pomona Franconica” in drie delen, Verlag Winterschmidt vanaf 1776.
–    “Beschrijving van binnen- en buitenlandse planten en bloemen, struiken en bomen die zich in de prinsbischoppelijke hoftuin bevinden zowel in open lucht als in serres”. Verlag Sartorius, 1786
Hierdoor werd hij beroemd en beschouwd als één van de beste Duitse pomologen van de 18de eeuw.
Jarenlang wist niemand hoe de beroemde hovenier er uitzag, tot in 2009 een dubbelportret opdook van Mayer en zijn echtgenote Eleonora gemaakt door  Georg Peter Straßburger in 1786.

1776   Pomona Franconica

Pomona Franconica of natuurlijke afbeelding en beschrijving van de in Europa meest bekende en gewaardeerde fruitbomen en vruchten, welke heden in de hoftuin van  Würzburg geteeld worden. De interessantse details over hun teelt, enting en aanplant zijn hierin opgenomen.

Hij beschrijft in het Frans en  Duits alle fruitbomen. Het werk bevat meer dan 250 zeer mooie handgekleurde kopergravures. Alle fruitsoorten die worden weergegeven groeiden ook in de heraangelegde hoftuin in Wurzburg, als leivorm of als espalier. De oogst kwam op de eettafel van de prinsbisschop.

Mayer vond de kwaliteit van de afbeeldingen in de bestaande fruitboeken ondermaats. Daarom deed hij een beroep op de Nurenberger Wolfgang Adam Winterschmidt, de in die tijd beste uitgever van botanische illustraties.

De drie delen verschenen resp. in 1776, 1779 en 1801.


Tome 1

Tome 2

Tome 3

Johann Kraft

Over Johan Kraft is tot nu toe alleen bekend wat in zijn boek staat. Hij bezat boomkwekerijen  in Währing en in Weinhaus bij Wenen, die hij met soorten uit de Parijse Kartuiserskwekerij had opgestart.

Het ommuurde Kartuiserdomein “la chartreuse” in Parijs werd gesticht in 1257. Onder impuls van Louis IX wordt het de “jardin du Luxembourg”. Het domein van 23 ha omvatte ook een boomgaard en fruitkwekerij, met gevarieerd fruit , internationaal gereputeerd dankzij de inventiviteit van de monniken. Meer dan honderd perevarieteiten waren er beschreven. In 1789 stonden er miljoenen boompjes, en dat jaar alleen werden er 14.000 verkocht. Ingevolge de Franse revolutie werd het domein in 1790 gesloten en verkocht en in 1792 volledig opgeruimd…


1792  Pomona Austriaca

Het tussen 1787 en 1796 in tweemaal tien afleveringen verschenen werk “Abhandling von den Obstbäumen” werd door ondermeer 36 Oostenrijkse edellieden ingeschreven. Ook Keizer Leopold II.
De opdracht aan Keizer Franz II werd in 1792 toegevoegd. De oplage was duidelijk klein. In oude Duitse bibliotheken zijn slechts een tiental exemplaren aanwijsbaar.
De platen zijn volgens Kraft van verscheidene kunstenaars, maar werden niet gesigneerd. De soortnamen worden in het Frans en het Duits aangeduid. De toenmalig weinig geliefde appels ontbreken, en zouden misschien later nog volgen.
De eerste band verscheen bij Rudolf Gräffer (1764-1817), die de uitgeverij van zijn vader August verder zette. Ondanks de censuur van Metternich verspreidde hij werken van buitenlandse auteurs. Na studiereizen in Groot-Brittannie en de Nederlanden was hij de eerste om hoogkwalitatief velijnpapier te gebruiken. Dit maakte fijne gravures mogelijk. Zijn zaak ging echter ten gronde nadat hij met Aloys Blumauer een gezamenlijke handelsvennootschap had opgericht.
In 1793  werd  alles over genomen door Alois Blumauer (1755-1798), die zowel de daaropvolgende afleveringen,  als een Franse heruitgave in 1797, de titel “Pomona Austriaca” gaf. Hiervan is in Duitsland slechts één exemplaar over gebleven.

August Friedrich Adrian Diel (1756 - 1839)

Hij werd geboren in Gladenbach, Kreis Biedenkopf, als zoon van de chirurg en apotheker Kaspar Ludwig Diel. Al van in zijn jeugd was hij geinteresseerd in de fruitkweek en leerde hij enten en occuleren met de in de streek talrijk aanwezige fruitvarieteiten.
Na vier en half jaar studie promoveerde hij op 14 juni 1780 aan de Universiteit van Marburg als “Dokter der Medizin und Chirurgie”. In 1786 werd hij huisarts van Graaf von Spaur, rechter bij het “Reichskammergericht” te Wetzlar. In 1790 werd Diel door de Nassau-oranje regering benoemd tot “Brunnenarzt” te Ems en tegelijk “Kreisphysikus” te Diez.
 In de grote tuin achter de woning, en in de aanpalende “Hohenfeld”stonden en groeiden de door hem en zijn tuinmannen veredelde gewassen. Daaronder zowat 12.000 appelbomen. Reeds in 1804 konden in de systematisch aangelegde kwekerij hoogstammen en dwerghoogstammen bekomen worden, want als een der eersten kweekte hij spil- en leibomen met kennis en goed resultaat. Hij stelde zich als bijzonder doel om de wirwar van soorten en de onzekerheid van de benaming door systematisch onderzoek en vergelijking uit te schakelen.
Mettertijd was Dr Diel op zijn vakgebied, de pomologie, een bekaam en beroemd man geworden. Talrijke onderscheidingen en erelidmaatschappen vielen hem ten deel. Hij werd benoemd tot “Geheimrat”. Met alle toenmalig bekende pomologen en fruitvrienden correspondeerde en ruilde hij.
Toch bleef hij zijn officiele taken als arts en fysicus tenvolle waar nemen.
Diel zag er op toe dat op de hellingen in zijn woonplaats boomgaarden werden aangeplant. Ook werden vervallen wijngaarden in de streek omgeschakeld naar fruit, ondermeer krieken, wat de Boeren nog jarenlang economisch gewin bijbracht. Hij bekwam ook dat de regering verordende om langs veldwegen fruitbomen aan te planten. Naast elke volksschool moest er ook een tuin zijn waarin de technieken van de fruitveredeling konden worden aangeleerd.
Uit zijn huwelijk met Adrietta Scriba sproten zes kinderen. Dr August Friedrich Adrian Diel overleed op 21 april 1839. Hij had zijn vrouw en zes kinderen overleefd. De erfgenamen bekommerden zich niet meer over de prachtige kwekerij, die verwilderde en gerooid werd. Zijn geschriften worden bewaard in het stadsarchief Van Diez. Op 11 oktober 1925 werd op de voormalige woning een gedenkplaat onthuld. Hiermede eerde de Stad Diez haar beroemdste burger.
Hij schreef talrijke boeken, maar vooral zijn pomologische activiteit interesseert ons:
In 1798 publiceerde Dr Diel zijn ervaringen in de praktische fruitteelt onder de titel “Über die Anlage einer Obstorangerie in Scherben und die Vegetation der Gewächse”. Het tweede deel verscheen in 1804.
Tussen 1799 en 1819 verschenen 21 delen van zijn “Versuch einer systematischen Beschreibung der in Deutschland gewöhnlichen Kernobstsorten”..
In 1818 “Systematisches Verzeichnis der vorzüglichsten in Deutschland vorhandenen Obstsorten”. met twee voortzettingen in 1829 en 1833.

1799   Kernobstsorten
 

In Diels systematiek worden bijna 400 appelsoorten van de groepen Calville, Rambour, reinette, enz… nauwkeurig beschreven. Er volgen nog 392 Peresoorten en tenslotte enkele Perziken, Abrikozen, Pruimen, Kwetsen en Kersen. Velen daarvan voor het eerst. Voor geschiedkundigen is zijn werk bijzonder waardevol, omdat hij er steeds op let de oorsprong en de geschiedenis van de soorten aan te geven.
Zich orienteren in de 27 boekdelen is niet eenvoudig, ook omdat het werk bij twee uitgevers werd gepubliceerd. Men moet weten dat de bandnummering uit de banden zelf niet steeds blijkt.

(01) Aepfel   1. Heft

(02) Aepfel   2. Heft

(03) Birnen   1. Heft

(04) Birnen   2. Heft

(05) Aepfel   3. Heft

(06) Aepfel   4. Heft

(07) Birnen   3. Heft

(08) Birnen   4. Heft

(09) Aepfel   5. Heft

(10) Aepfel   6. Heft

(11) Birnen   5. Heft

(12) Birnen   6. Heft

(13) Aepfel   7. Heft

(14) Aepfel   8. Heft

 

(15) Birnen   7. Heft

(16) Birnen   8. Heft

(17) Aepfel   9. Heft

(18) Aepfel 10. Heft

(19) Aepfel 11. Heft

(20) Aepfel 12. Heft

(21) Aepfel und Birnen

(22) 1. Bändchen Aepfel-Birnen

(23) 2. Bändchen Aepfel-Birnen

(24) 3. Bändchen Aepfel-Birnen

(25) 4. Bändchen Aepfel-Birnen

(26) 5. Bändchen Aepfel-Birnen

(27) 6. Bändchen Aepfel-Birnen

Generalregister

 

Freiherr Friedrich Justinian von Günderrode (1765 – 1845)

De Jurist Dr. h.c. Freiherr Friedrich Justinian von Günderrode stamt uit een oude Frankfurtse Patriciersgeslacht en was Hessische “Geheimer Rat” en voorzitter van het “Oberappellationsgericht”.
Hij was ook een groot natuurliefhebber en voorzitter van het in 1834 opgerichte “Gartenbauvereins” te Darmstadt.

Dr. Moritz Balthasar Borkhausen (1760 – 1806)

Borkhausen is geboren in op 3 december 1760 als zoon van de Franse kapitein Hermann Johann von Borkhausen, Elsasser die verwond na een veldslag in Gießen was achtergebleven. Hij was enkele maanden voor de geboorte van Moritz overleden. Zijn moeder moest met handenarbeid in hun onderhoud voorzien.
Hij leerde latijn, ging naar het “Pädagogium” en studeerde Rechten aan de plaatselijke hogeschool. Daarnaast interesseerde hij zich aan geschiedenis en natuurwetenschappen, begon planten te verzamelen, insecten te jagen, en botanische boeken te lezen.
Hij verhuist met zijn moeder naar Arheiligen om er onder leiding van de beroemde Kirchenrath Scriba zijn opleiding te voltooien. Door zijn rijke kennis, zijn grote verzamelingen en ruime bibliotheek vorderde hij snel. In de twee en half jaar dat hij er verbleef, publiceerde hij een reeks botanische en zoologische werken. Voor den brode gaf hij les aan de “Forstbotanik”.
Zijn ijver doet hem opvallen. De Universiteit van Erlangen verleent hem in 1793 een doctoraat en de landsvorst laat hem zetelen in de “Landesökonomie-Deputation” met als opdracht de natuurgeschiedenis van Hessen te bestuderen. Voortaan is hij verlost van alle materiele zorgen, en kan volop gaan publiceren. In 1796 bevordert hij tot “Assessor beim Oberforstamt”, in 1800 tot “Kammerrath” en in 1804 tot “Rath bei dem Oberforstcollegium”. Hij wordt ook erelid van talrijke academien.
In 1798 was hij gehuwd met de oudste dochter van bosbeheerder Fabricius te Giesen. Hij overleed plotseling op 30 november 1806, vader van 3 kinderen en 10 dagen voor de geboorte van zijn vierde.

1804   Die Pflaumen

In de titel van Günderrodes Pruimenmonografie verschijnt ook de plantkundige Moritz Balthasar Borkhausen  als medeuitgever, hoewel deze geen reeele bijdrage leverde aan dit werk.

Het verscheen in 6 afleveringen tussen 1804 en 1808 in eigen beheer. Zoals toen gebruikelijk bezigde Günderrode Franse soortnamen. Het was de eerste pruimenmonografie. Opvallend zijn de exacte en uiterst fijn gekleurde platen. Het origineel is in oktaafformaat..

 

Lexa von Aehrenthal (1777 - 1845)

1833   Deutschlands Kernobstsorten

1. Band

2. Band

3. Band

Christian Eduard Langethal (1806 – 1878) 1853 Deutsches Obstcabinet

1844 Deutsches Obstcabinet

Carl Gustav Calwer (1821 – 1874) 1854 Deutschlands Obst und Beerenfrüchte

Johann Georg Conrad Oberdieck (1794 – 1880)

Hij werd geboren in Wilkenburg op 30 augustus 1794 als zoon van een predikant. Na het lyceum in Hannover studeerde hij theologie aan de Universiteit van Göttingen, en voorzag in zijn onderhoud door prive lessen te geven.

Na vier jaar rector in de Michaelisschule, aanvaardde hij als evangelisch predikant zijn eerste gemeente in Bardowick, een in hoofzaak tuinbouw- en fruitstreek, waar de vanouds op Hamburg gerichte afzet door oorlogsomstandigheden in het gedrang kwam.  Bezorgd om het welzijn van zijn gelovigen, begon Oberdieck, die in zijn studietijd ook veel interesse in natuurkunde had getoond, zich toe te leggen op de verbetering van fruitsoorten.

Hij begon een eerste fruitboomkwekerij, die echter in de winter van 1822 volledig door vorst vernield werd. Hij betrok nieuwe enten van Diel, en vanwege de beperkte oppervlakte kweekte hij meerdere varieteiten per boom. Zijn door vaklui geprezen verzameling omvatte zowel de reeds bekende en beschreven soorten, als de nieuwkomers van zijn tijd.

In 1831 werd Oberdieck Superintendent in Sulingen en in 1839 in Nienburg aan de Wezer, en telkens ging zijn verzameling mee. Toen hij in 1853 naar Jeinsen verplaatst werd dienden meer dan 4.000 bomen verhuisd, een logistieke prestatie zelfs al werd ze beperkt tot de verplantbare exemplaren.

De zware winter van 1870 veroorzaakte opnieuw veel vorstschade.

In 1878 ging hij op rust in Herzberg, maar bleef als geëerd pomoloog actief publiceren.

Hij overleed er op 24 februari 1880.

Ter zijner herinnering wordt sinds 1999 door de stad Naumburg en de Pomologen-Verein, en gefinancierd door de Industrie- und Handelskammer Kassel, de Oberdieck-Preis toegekend aan projecten in verband met het behoud van de plantengenetica, inzonderheid de oude Duitse fruitsoorten. 

Dr Karl Friedrich Eduard Lucas (1816 – 1882)

Hij werd geboren te Erfurt op 19 juli 1816.

Op zijn vijftiende ruilde hij zijn studies aan het Gymnasium van Erfurt voor een leercontract bij de Hoftuinder van het Luisium in Dessau. Zij opleiding leidde hem naar Frankfurt aan de Oder en naar de Botanische tuin van de Universiteit van Greifswald.

In 1838 werd hij helper in de botanische tuin in Munchen, onder Martius en Zuccarini, die hem toestond om er Botanische studies te volgen.

In 1841 werd hij aangesteld als botanisch hovenier in Regensburg, en in 1843 als leraar tuinbouw en fruitteelt aan de Koninklijke Academie Hohenheim.

In 1859 stichtte hij in Reutlingen een privé leerstoel voor tuinbouw, fruitteelt en pomologie.

Lucas was bedrijfsleider van de door hem gestichte “Deutschen Pomologenvereins”

Hij overleed te Reutlingen op 23 juni 1882.

Naar hem werd een prijs genoemd, de “Eduard-Lucas-Medaille”, die door de  "Verein zur Erhaltung und Förderung alter Obstsorten - Rettet die Champagner Bratbirne e.V" wordt uitgereikt aan mensen die zich op gebied van fruitteelt en soortbescherming verdienstelijk maken.

Franz Jahn (1806 - 1867)

Hij was een arts uit Meiningen.

1855   Illustrirtes Handbuch der Obstkunde

Oberdieck en Lucas waren vanaf 1855 betrokken bij het tijdschrift “Monatsschrift für Pomologie und practischen Obstbau”, het latere “Pomologischen Monatshefte”.

Op de tweede samenkomst van Duitse pomologen en fruittelers in 1857 in Gotha, werd besloten tot de heruitgave van een handboek voor fruitteelt. Het werd een samenwerking van Oberdieck, Lucas, en Jahn.

Het “Handbuch” bereikte tot dan toe ongekende precisie, en geldt als het klassieke werk van de Duitse pomologie. De doorsneden van de soorten werden gemaakt naar afdrukken op papier van halve vruchten. De pomologen streefden naar een volledig soortenbestand en een systematische ordening vergelijkbaar met het wetenschappelijk klassificatiesysteem van Linnaeus.

Tussen 1855 en 1875 verschenen 8 volumes over alle pit- en steenfruit.

Van Oberdieck verscheen nog in 1881 “Deutschlands beste Obstsorten”

 

 

Band 1  Aepfel  1855

Band 2  Birnen  1860

Band 3  Steinobst  1861

Band 4  Aepfel  1865

Band 5 Birnen  1866

Band 6 Steinobst  1870

Band 7 Kirschen, Pflaumen, Beerenobst, Birnen  1875

Band 8 Kernobst  1875

Zusätze Apfel  1868

Generalregister  1875

Systematische Übersicht Äpfel  1875

Systematische Übersicht Birnen  1875

Systematische Übersicht Kirschen, Pflaumen  1875

Ergänzungsband 1  1883

Ergänzungsband 2  1886

Emanuel Friedrich Zehender (1791 – 1870)

Orpund is een gemeente in het Zwitserse kanton Bern, en maakt deel uit van het district Nidau. Het behoort tot de evangelisch-gereformeerde kerkgemeente Gottstatt. Het onststond in 1255 samen met het Premonstratenzer klooster. Met de reformatie in 1527 werd het klooster een landvoogdij.
Er was een internationaal gereputeerde Pruisisch-conservatieve school geleid door Gottlieb Zehender (1756–1840). Zijn broer Karl Ludwig (1751–1814) was een bekend landschaps- en portretschilder. Zijn zoon Emanuel Friedrich Zehender (1791–1870) interesseerde zich bijzonder voor kersen, pruimen en peren. Hij werd een bekend fruitboomkweker en schrijver van pomologische werken. Daarmee zette hij een traditie verder die door de monikken werd meegebracht.
In 1808 verwierf Gottlieb het uit 1620 daterend “Mattland” met fruitaanplantingen, samen met het kloosterdomein Gottstadt. Kort daarop liet hij er een ommuurd “Walmdach-Bauernhaus” oprichten. Zijn zoon Friedrich  legde er in 1819 een grote fruitplantage aan, en breidde het goed nog uit tot een “hof van plaisance”nadat hij het in 1855 erfde.
Emanuel Friedrich Zehender schreef heelwat boeken, aanvankelijk voor het onderwijs, namelijk :
- “Anfangsgründe der Mathematik” (1835)
- “Deutscher Dichtersaal” (1844)
- “Deutscher Sprachsaal” (1846)
- “Der schweizerische Jugendfreund” (1851)
daarna over fruitteelt :
- “Anleitung zur Obstbaumzucht - Der Schweizerische Obstbauer. Eine Schrift für Landleute, die ihre Obstbäume selbst zu erziehen wünschen, dazu aber nicht die nöthigen Kenntnisse besitzen” (1857)
- “Auswahl einiger der besten und abträglichsten Aepfelsorten for Obstgärten und das freie Land überhaupt” (1865).
 - “Auswahl von Birnsorten, die entweder nur zum rohgnuss oder für die Wirthschaft als Koch-, Dörr oder Mostobst ausgezeichnet oder auch zu jeder dieser Verendungen vorzüglich sind” (1866)
1866 Auswahl von Birnsorten

“Auswahl von Birnsorten, die entweder nur zum rohgnuss oder für die Wirthschaft als Koch-, Dörr oder Mostobst ausgezeichnet oder auch zu jeder dieser Verendungen vorzüglich sind”.

Deze lange titel kreeg het verzamelboek dat Friedrich Zehender als bekroning van zijn pomologische carrière samenstelde.
Het werd gedrukt en uitgegeven door K.J.Wyss te Bern in 1866.

Het boek telt 30 tekstbladzijden en 7 platen in zeskleurige lithografie. Eén plaat met perenvormen en 6 kleurenplaten met afbeeldingen van 24 peresoorten maken het volledig.

Eduard Lucas (1816 – 1882) 1858 Abbildungen Württenbergischer Obstsorten

Wilhelm Lauche (1827 – 1883)

Wilhelm Lauche, tuinman en pomoloog, werd geboren op 21 mei 1827 in Gartow bij Hannover als zoon van de slothovenier van graaf von Bernstorff. Hij leerde de tuinbouwkunde in Ludwigslust, liep stage in Erfurt, Hannover, Belgie en Potsdam. Bestuurde dan vijf jaar de beroemde “Augustinschen Handels- und Pflanzengärtnerei” nabij Potsdam. Daarop stichtte hij een eigen handelstuinderij, die een grote reputatie in binnen- en buitenland verwierf.
In 1869 werd hem als “Königlichen Garteninspektor” de technische leiding van de “Königlichen Gärtnerlehranstalt” in Potsdam toevertrouwd. Deze dankt veel aan zijn intelligentie en praktische ervaring. In de periode 1877-79 was hij leider van de “Deutsche Pomologenvereins”. Hij overleed op 12 September 1883.
Hij schreef:
- "Deutsche Pomologie" (1879 tot 1884),
- "Deutsche Dendrologie" (1880),
- "Handbuch des Obstbaues" (1881)
en maakte een bijvoegsel aan het werk van Lucas en Oberdieck " Ergänzungsband zu Illustriertem Handbuch der Obstkunde" (1883).

1879   Deutsche Pomologie

Geschreven om de plaatselijke fruitindustrie te bevorderen (Duitsland importeerde toen veel fruit) beschrijft dit boek alle toenmalige variëteiten. De kleurrijke en accurate lithografische platen zijn vervaardigd op basis van originelen van Lauche. Er zijn respectievelijk 100 platen van appels en peren, 25 van kersen, pruimen en perziken, 15 van druiven en 10 van abrikozen. De illustraties tonen een zijaanzicht en een doorsnede van de vrucht. Bovendien worden een bovenaanzicht en een zijaanzicht van de bloem en een kroonblaadje afgebeeld. De beschrijvingen zijn zeer volledig, rijpheid en gebruik inbegrepen. Ook de boomkarakteristieken als groeiwijze, geschiktheid voor leivormen, klimaat- en bodemvereisten.
De boeken verschenen bij uitgeverij Von Wiegandt, Hempel & Parey in Berlijn. De prospectus dateert van 1879. Van 1880 tot 1883 leverden ze maandelijks een bijvoegsel. Uiteindelijk waren er 300 chromolithografische platen op hoogwaardig stijf papier, met ertussen beschrijvende tekst, gevat in 6 luxueuse kaftdozen.

 

birnen

aepfel

Rudolf Stoll (1847-1913) 1883 Oesterreichisch-Ungarische Pomologie

Der Obstgarten

Rudolf Goethe (1843 – 1911)

Rudolf Goethe werd geboren op 13 april 1843 in Naumburg/Saale, ver verwant van de grote dichter.
In 1860 begon hij zijn landbouwopleiding aan het pomologisch instituut van Eduard Lucas in Reutlingen. Daarna volgde een landschapsopleiding in Bad Muskau.
Dan nam hij in Stuttgart de leiding over een boomkwekerij, waar hij vanaf 1869 ook tafeldruiven en kleinfruit begon te telen. Tegelijk ging hij verder als landschapsarchitekt en verwierf naam in Südbaden en Zwitserland. Hij schreef en herschreef ook meerdere boeken over tuinbouwkunde.
In 1874 werd hij directeur van de “Kaiserlichen Obst- und Gartenbauschule” in Brumath. Zijn wetenschappelijke reputatie leidde in 1879 tot benoeming als directeur van de “Königlich Preußischen Lehranstalt für Obst- und Weinbau” in Geisenheim. Tot 1903 zou hij dit instituut uitbreiden en versterken.
Hij was uitgever van de tijdschriften “Mitteilungen über Obst- und Gartenbau” (1886) en “Zeitschrift Weinbau und Kellerwirtschaft”(1889). Samen met zijn broer Hermann verscheen in 1874  “Atlas der Wertvollsten Traubensorten”.
Op 16 januari 1911 overleed hij in Darmstadt.

1891 Die Wichtigsten Deutschen Kernobstsorten

Van 1891 tot 1893 verschenen er, bij uitgeverij A.Nugel in Gera, in totaal 24 leveringen en 94 kleurenplaten, onder de titel "Die wichtigsten deutschen Kernobstsorten". Rudolf Goethe zorgde voor de inhoud, samen met zijn medewerkers van  de school in Geisenheim, H. Degenkolb en R. Mertens. Walter Müller maakte de prachtige platen met tak, blad en vrucht, en een doorsnede. In 1894 kwam er nog een vervolledigingsband bij met 10 platen.
Eveneens in 1894 verscheen er bij Parey in Berlijn een hernieuwde uitgave, onder de titel “Aepfel und Birnen, die wichtigsten deutschen kernobstsorten” met 104 platen waarvan 53 appels en 51 peren. De eerste vier platen verschillen van de oorspronkelijke.

1874  Atlas der Wertvollsten Traubensorten.
Nicolas Gaucher (1846 – 1911) 1894 Pomologie des praktischen Obstbaumzüchters
Carl Mathieu (1828 – 1904)

Carl Mathieu werd geboren in Berlijn op 1 december 1828. Zijn vader bezat zo’n twaalf hectaren land waarop alles van bloemen, groenten, bomen, serreteelt en zaadwinning plaats vond. Hij stamt uit een Elzas-Lotharingse tuinbouwersfamilie die in 1685, net als een half miljoen andere  protestanten, uit Frankrijk verdreven was.
Hij doorliep het Franse Gymnasium in Berlijn, en stapte daarna in het bedrijf van zijn vader. In 1851 volbracht hij zijn dienstplicht. Daarna zwermde hij uit, eerst in de botanische tuin van Schöneberg, dan naar Engeland bij Osborn and Sons, vervolgens via België, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland opnieuw naar Berlijn.
Zijn vader stopte het bedrijf in 1860, en de zonen gingen apart hun weg. Karl begon in de Alexandrinenstraat een eigen bedrijf van groenten en bloemen. In 1871 werd dit onteigend. Alle plannen om gronden te vinden voor een nieuwe handelskwekerij mislukten.
Hij trok zich dan maar terug in de Orangenstrasse waar hij voor zichzelf aan rozenkweek en pomologie deed. Hij behaalde prachtige resultaten, die hij toonde op tentoonstellingen, en bezat de meest uitgebreide collectie peren bij een particulier. Zijn droom om ooit nog een grote handelskwekerij op te richten ging niet in vervulling.
Ook als schrijver was Carl zeer actief. Hij was medewerker van “Gartenflora”, bracht een overzicht van alle rozenvariëteiten in “Deutschen Gartenkalender 1884”, en leverde vele bijdragen  aan “Pomologische Monatsheften”. Zijn talenkennis leidde tot vele vertalingen uit het Frans en Engels.
In 1889 verscheen “Nomenclator Pomologicus - Verzeichnis der im Handel und in Kultur befindlichen Obst-Arten mit ihren Synonymen oder Doppelnamen” een naslagwerk waarin alle toenmalige fruitvariëteiten vermeld worden.
In 1902 verzorgde hij de teksten van “Beschreibung zu den besten kirschen, pfirsichen, aprikosen, pflaumen”.
Hij was erelid van de “Deutschen Pomologen Vereins”. En gerespecteerd kenner van fruitsoorten.
Hij overleed in Berlijn-Charlottenburg op 12 april 1904.

1902 Die besten Kirschen, Pfirsischen, Aprikosen, Pflaumen

Dit boek verscheen in 1902 bij uitgeverij Trowitzsch & Sohn in Frankfurt/Oder. De 17 tekstbladzijden zijn van Carl Mathieu. Het is vooral een kijkboek met 30 kleurenplaten naar aquarellen van Felix Kunze, wellicht een verwant van de bekende schilder en lithograaf Alfred Kunze (1866-1943) die vanaf 1900 in Chemnitz een atelier had. De afbeeldingen zijn met vlijt en vaardigheid vervaardigd en geven mooi alle kenmerken weer.

Johannes Müller (1862-1920) 

Johannes Müller werd geboren op 22 juli 1862,  als zoon van een geestelijke in Aurich, Ostfriesland. Hij studeerde aan de tuinbouwschool van Geisenheim, en bekwaamde zich verder in Boppard, Altgladow en Badersleben. Vanaf 1891 zou hij gedurende dertig jaar de “Provinzial-Obstgarten” te Diemitz leiden. Hij was ook lector fruitteelt aan de Universiteit van Halle, en bestuurslid en lesgever van meerdere tuinbouwverenigingen zowel in Sachsen als nationaal. Hij overleed te Diemitz op 1 augustus 1920.

Otto Bissmann (1852-1922)

Otto werd geboren in Gotha op 26 september 1852 als telg van een tuinbouwgeslacht.

In 1872 was hij de eerste leerling van Geisenheim, slaagde er met glans, en werd onmiddellijk daarna obstbauinspektor van het hertogdom Gotha. 

In 1882 richtte hij de ”Landesbaumschule zu Gotha” op. Hij was specialist in Duitse Kersensoorten. De kersenproefvelden in Klein-Fahner bij Erfurt waren zijn werkterrein. Hij maakte deel uit van vele pomologische verenigingen en kommissies, en werd  in 1920 voorzitter van de “Deutschen Pomologen Vereins”. Hij overleed in Gotha op 12 november 1922.

Walter Poenicke (1879-1949) 

Walter werd geboren op 6 mei 1879 in Delitzsch als zoon van boomkweker Wilhelm Edouard Poenicke. Al gauw kwam hij in de ouderlijke zaak. Later werd hij tuinbouwdirecteur in Berlin-Karlshorst en voorzitter van de “Deutschen Obstbaugesellschaft” in Eisenach.Hij overleed in Berlin-Johannisthal op 24 april 1949.

Hermann Rosenthal (1869-1940)

Herman werd geboren op 9 augustus 1869. Nadat hij zich jarenlang in binnen- en buitenland als helper had bekwaamd, startte hij in 1910 een eigen boomkwekerij in  Rötha nabij Leipzig. Hier kon hij eigen inzichten  en wetenschappelijke kennis combineren. Zijn voorliefde voor bessen bracht hem tot het vermeerderen en kwalitatief verbeteren van de voornaamste bestaande rassen. Later ging hij zich ook toeleggen op rabarberplanten. Hij combineerde in zijn plantage fruitbomen en groenten en beschreef de heilzame werking ervan op vruchtbaarheid en bodemmoeheid. Op 27 maart 1940 overleed hij na een slepende ziekte. 

Otto Schindler (1876-1936) 

Otto werd geboren in Frankenthal op 12 juli 1876.

Hij studeerde in Geisenheim en werd tuinbouwleraar. In 1903 kreeg hij de leiding over de “Obstbauabteilung der Landwirtschaftskammer” van Sachsen. Vanaf 1911 was hij directeur van de tuinbouwschool in Proskau. Bij de oprichting in 1922 van de “Höhere Staatslehranstalt für Gartenbau” in Pillnitz  werd hij eerste directeur. Hij was er actief in de selectie van aardbeien. Hij overleed in Dresden op 7 november 1936.

1905 Deutschlands Obstsorten

Met de nieuwe inzichten over fruitteelt vond de Duitse pomologische wereld het rond de eeuwwisseling tijd om een nieuw allesomvattend boek samen te stellen. Johannes Müller en Otto Bissmann kregen de leiding over een team pomologen en grafische kunstenaars afkomstig uit gans het land. Na hun overlijden werd de fakkel overgenomen door Walter Poenicke, Hermann Rosenthal en Otto Schindler.

Tussen 1905 en 1934, met een onderbreking tijdens de oorlogsjaren, verscheen Deutschlands Obstsorten, hét Duitse Pomologische standaardwerk uit de eerste helft van de twintigste eeuw.

Het werd uitgegeven door Eckstein und Stähle Königliche Hofkunstanstalt in Stuttgart, firma die nogsteeds bestaat.

Het werden 26 rijk geïllustreerde jaarafleveringen met elk 12 kleurenlitho's op A4 formaat. Meer dan 300 in totaal, waaronder appels, peren, kersen, pruimen, perziken, bessen, druiven en aardbeien. Naast de uitvoerige beschrijving van de variëteit wordt ook de praktische toepassing van vrucht en boom besproken en afgebeeld, evenals de nadelige eigenschappen.   


Groot-Brittannie

Batty Langley (1696 - 1751)

Hij was de zoon van een tuinman uit Twickenham, een residentieel dorp via de Theems goed bereikbaar voor de Londenaars. Zijn bijzondere voornaam dankte hij aan David Batty, werkgever van zijn vader.
Hij werkte voor een aantal klanten van zijn vader, ondermeer Twickenham Park waar hij zijn eerste tuinontwerp mocht uitvoeren.
Langley was architect en landschapsontwerper, geen tuinman. Als excentriek dweepte hij met de klassieke verhoudingen. Zijn landelijke tuinen waren doorspekt met “ruines”, herleving van de Gotische en middeleeuwse smaken.
Zijn ambities deden hem al gauw verhuizen naar Londen, eerst Westminster en later Soho. Samen met zijn broer Thomas en graveur Elmes richtte hij er een academie voor architectuurtekenen op. Vooral houtbewerkers werden hier opgeleid.

Hij was een productief schrijver van boeken over architectuur, werfopzicht, bouw- en tuinontwerp, en ontwierp een aantal “Gotische” structuren, tuinhuizen en tuinmeubelen.
Zijn boeken hadden vooral invloed in de Amerikaanse kolonies.
Hij promootte zijn eigen stijl, overgeerfd als "Batty Langley Gothic".
Als notoir vrijmetselaar verwerkte hij heelwat symbolen in zijn ontwerpen.
In 1719 huwde hij Anne Smith, en na haar overlijden in 1726 hertrouwde hij en had nog 10 kinderen.

1729 Pomona  or, The fruit-garden illustrated

In dit uitvoerig geillustreerd boek pleit Batty Langley voor het gebruik van fruit- en notenbomen in elke grote tuin. Hij bespreekt de teeltwijze en de omgevingsvereisten van allerlei fruitsoorten.
Het werk in folio formaat bevat 68 handgekleurde gravures door T. Bowles, J. Carwitham, Toms, J. Van der Gucht, e.a.
Het werd uitgegeven in Londen door G.Strahan in 1729.

 
Thomas Knight(1759 – 1838)

Thomas Andrew Knight was de tweede zoon van een geestelijke, en erfde na de dood van zijn oudere broer rijkdom, een kasteel in Downton (Herefordshire) en 10.000 acre landgoed. Het grootste deel van zijn leven bracht hij er door. Dit liet hem toe zijn passie voor plantkunde en experimentele tuinbouw vrij te beoefenen.
Hij was 46 jaar gehuwd met Frances Felton. Zijn zoon overleed al jong door een jachtongeval. Zijn oudste dochter Frances werkte mee aan het fruitonderzoek.Hij bestudeerde voeding en bestuiving, teelt van groenten en fruit, ziektebestrijding en voortplanting, en publiceerde een honderdtal wetenschappelijke studies, het merendeel over tuinbouw. Hij hielp vele fruit- en groentevariëteiten ontwikkelen die wij vandaag nog gebruiken.
Erkend voor zijn wetenschappelijk werk, correspondeerde hij met binnen- en buitenlandse plantkundigen.  
Medeoprichter van de “Horticultural Society”  in 1804, werd hij hiervan voorzitter van 1811 tot zijn overlijden.
1811 Pomona Herefordiensis
  

Al vóór de tijd van de Romeinen werd in Herefordshire cider gemaakt. Arm en rijk dronken dit als veilig alternatief voor water. Tot voor kort maakte deze drank zelfs deel uit van het loon van landarbeiders. Eind achttiende eeuw liep de ciderproductie terug. Knight selecteerde systematisch de hiervoor best geschikte appels. Toch zou het nog tot de tweede helft van de negentiende eeuw duren vooraleer deze cider in Londen en over gans Engeland gewaardeerd zou worden.

De “Agricultural Society of Herefordshire” liet door Knight een uitgave samenstellen van de beste “Cider” appels en  “Perry” peren. In 1811 verscheen het  werk in 10 afleveringen. Het beschrijft 30 variëteiten, met mooie gegraveerde en handgekleurde platen van William Hooker, een van de beste pomologische artiesten uit die tijd. De originele tekeningen zijn van Elisabeth Mathews, en drie van Frances Knight. Historisch belangrijk is de weergave van de vruchten “naar de natuur”.

Georges Brookshaw (1751 – 1823)

Hij werd geboren in 1751 in Birmingham. Van zijn jeugdjaren is niets bekend. Zijn oudere broer Richard (1736-1804) was koperplaat graveerder, later in Parijs gevestigd. Wellicht leerde George van hem de techniek.
In 1777 trok hij naar Londen als meubelmaker. Hij specialiseerde zich in prachtige, verfijnde meubels. Naast allegorische scènes versierde hij zijn kasten, tafels en schouwmantels ook met fruit en bloemstukken. Hij werkte ondermeer voor de koninklijke familie.
Brookshaw begon zijn uitzonderlijk schildertalent voor planten nu ook toe te passen op papier. Hij maakte kennis met nieuwe druktechnieken en bouwde een reputatie op als graveerder van fruit en bloemen. Dit zou uitmonden in zijn kunstwerk “Pomona Britannica” dat in 1812 verscheen. Hij schreef ook boeken over het schilderden van bloemen en fruit.
Hij overleed in Greenwich in februari 1823.

1812 Pomona Britannica

George Brookshaw, initiatiefnemer, samensteller en artiest, wou het fruit van hoogste kwaliteit uit de koninklijke tuinen van Hampton Court leren kennen aan de landheren, zodat ze hun eigen tafels ermee zouden kunnen verrijken.

Hij koos 256 variëteiten van 16 fruitsoorten. Per soort werden eerst algemene kenmerken opgesomd, daarna werd elke variëteit beschreven en 90 met zorg ontworpen platen illustreren dit alles. De vruchten worden zo natuurgetrouw mogelijk  weergegeven, meerdere tegelijk, op achtergronden van contrasterende bruintinten. De aquaprint techniek  zorgt voor een zachte belichting.

De uitgave van 1812 is een majestueus werk van 580-460 mm. De koperplaten werden gegraveerd, geetst, en gestippeld; in meerdere fasen met telkens een proefafdruk. De motieven werden definitief gedrukt in twee of drie inktkleuren, en dan volledig met de hand ingekleurd met waterverf en mat wit. Natuurlijk kon Brookshaw dat niet alleen, maar hij superviseerde wel het ganse proces en maakte zelf voorbeelden. Het geheel duurde toch nog 8 jaar.

Het enorme werk, en de slijtage van de koperplaten beperkte het aantal kwaliteitsafdrukken. Het ganse werk was dan ook verschrikkelijk duur. Ook afzonderlijke platen konden besteld worden, wat handelaren later aanzette om volledige exemplaren blad per blad door te verkopen. 

In 1817 bracht Brookshaw een kleinere versie uit, formaat 335-270 mm, 64 platen met 174 variëteiten afgebeeld op witte achtergrond. Deze was bedoeld voor minder gefortuneerde tuinbezitters.

De platen van de eerste Pomona Britannica, met per fruitsoort een algemene toelichting, werden in 2002 heruitgegeven door TASCHEN Gmbh onder ISBN 3-8228-1463-6. Hiervoor werd het exemplaar gebruikt dat wordt bewaard in Greiz. Het behoorde toe aan prinses Elisabeth, dochter van de Engelse koning George III, die gehuwd was met een Duitse kroonprins.

William Hooker (1779 – 1832)

Wordt beschouwd als de fijnste Engelse schilder van fruit en de substielste weergever van structuur door techniek. Hij was een leerling van Franz Bauer, de gerenomeerde eerste botanische huisschilder van Kew Gardens.
Hooker werd later benoemd tot officiele tekenaar van de “Horticultural Society of London”, voorgangster van de huidige “Royal Horticultural Society”, een functie die aandacht vergde voor bloemen, maar zijn specialiteit was fruit, in de natuur, geen museum of markt specimen.
Hij was een echte portrettist, die geen vaag ideaal wou weergeven, maar wou vastleggen wat uniek was aan de “fine summer of 1811”. Zelden werden het gewicht van hangend fruit, de lente van kersenbloesems, of de achtergrond van bladeren zo levensecht overgebracht. Hooker stelde zelfs een speciaal pigment samen voor de bladeren, wat nog altijd aan schilders verkocht wordt als “Hooker’s Green”.
Als pomologisch illustrator trof hij een uitstekend tijdperk. Eind 18e begin 19e eeuw was fruit kweken wijd verspreid bij welstellende amateurs, met een stroom aan nieuwe specimen, en een massa geinteresseerden in zijn platen. Het was een periode van fijn drukwerk, door meesters als Didot, Bulmer en Bensley, waarbij de typografie tot meesterschap kwam.
In 1818 publiceerde hij in eigen beheer zijn boek “Pomona Londinensis”. Het was een uitloper , wat stadslocatie betreft, van zijn “Paradisus Londinensis” uit 1805, een verzameling van mooie planten, met tekst van de Britse botanicus Richard Anthony Salisbury.
In tegenstelling met de rustieke specimens die Hooker schilderde voor “Pomona Herefordiensis” in 1811, zijn de afbeeldingen van Pomoma Londinensis van grootstadsfruit geteeld tegen wanden of in leivormen. Deze individuele aandacht leverde een productie van bijna onbevlekt stedelijk en voorstedelijk fruit.

 

1818 Pomona Londinensis

“Pomona Londinensis” is zijn meesterwerk, een collectie van 49 handgekleurde waterverf gravures van uitgekozen fruit op de markten, in de prive tuinen, en de kwekerijen van Regency Londen.
Met telkens een kleurplaat tegenover een tekstblad, vormt het mooi geproportioneerd en geinkt blok een evenwicht met de vormen en kleuren van de gravure. Dit geeft openingen van een haast ongeevenaarde schoonheid.
De normale uitgave is in formaat 230 x 250 mm. De “Library of the California Academy of Sciences” in San Francisco bezit één van de zeldzame exemplaren met een hogere afwerking, gedrukt op groter formaat (425 x 337 mm), wat het realistisch effect nog vergroot. Sporen van graveerlijnen en van waterverf die in gewone copies voorkwamen werden weggewist. Een streek met de natte borstel over de overgangszones verzachtte de randen , waardoor het geheel werd geharmoniseerd, en er een effect ontstaat verbazend dicht bij het originele schilderij.

 

Henry Phillips (1775 -1838)

Henry Phillips was een bankier uit Worthing, die later in Londen en Brighton woonde. Hij behoorde tot de eerste leden van de “Horticultural Society” toen deze werd opgericht in 1804. In de jaren 1820 was hij een actief schrijver met ondermeer volgende boeken:
"Pomarium Britannicum" (1820), een historisch en botanisch overzicht van de fruitsoorten die in Groot-Britannië bekend zijn.
"History of Cultivated Vegetables" (1822)
“Sylva Florifeia” (1823), een historisch en botanisch overzicht van de bloeiende heesters en bomen die tegenwoordig in de siertuinen voor komen, met opmerkingen omtrent de aanleg van mooie aanplantingen en pittoreske landschappen. Het boek is pompeus opgedragen aan zijn echtgenote, “het grootste teken van respect dat een schrijver kan betonen aan een individu”.
Volgens Phillips vormen sierstruiken een genotstuin zoals de tuin van Eden er moet hebben uit gezien. Hierbij dienen ontwerpregels nageleefd, en wordt een grondige kennis van diverse plantensoorten vereist. Dit boek is uitgegeven door Longman, Hurst, Rees, Orme, and Brown.
“Flora Domestica” (1823, 1827) over snijbloemen in de tuin.
"Flora Historica" (1824) De Britse tuin tijdens de drie seizoenen, met aanwijzingen hoe een continue opvolging van bloemen van lente tot herfst te bekomen.
"Floral Emblems" (1825)
“The Companion for the orchard” (1831)

1821   Pomarium Britannicum

Het is een historisch en botanisch overzicht van de fruitsoorten die toenmaals in Groot-Britannië bekend waren. Schrijver wil een algemeen publiek laten kennis maken met zo veel mogelijk vruchtsoorten. Het blijft niet bij de klassieke bomen als appel, peer, pruim, kers, noch de verwante abrikoos, amandel, perzik mispel of kwee, maar gaat ook over zuiderse dadel, vijg, citroen, sinaasappel, granaatappel of tamarinde. Kleinfruit als braambes, stekelbes, aalbes, blauwbes, druif, en bosbomen als eik, beuk, kastanje, paardenkastanje, walnoot, hazelaar, plataan, lijsterbes komen ook aan bod. Ook eenjarigen als tomaat, aardbei, komkommer, meloen, pompoen. Tenslotte nog exoten als cacao; koffie, cashew, ananas.
Het werk schetst oorsprong, verspreiding, vereisten, kwaliteiten, gebruik en sierwaarde, en vermeldt tuinen waarin ze aangeplant zijn. Het boek is gedrukt in Londen voor T. and J. Allman in 1821.

 

John Lindley (1799 – 1865)

John Lindley werd geboren in Catton nabij Norwich op 5 februari 1799.  Zijn vader George Lindley had er een kwekerij. Zijn formele opleiding aan de Norwich Grammar School eindigde op zijn zestiende, maar zijn werklust maakte hem tot een van de meest productieve plantkundigen van zijn tijd.

Hij werd assistent-bibliothecaris van Joseph Banks. In 1819 vertaalde hij een Franstalig wetenschappelijk plantenboek, zonder onderbrekingen in drie dagen en twee nachten. Het volgende jaar publiceerde hij zijn zelf geschreven “Monographia Rosarum”met door hem zelf vervaardigde tekeningen. In 1821 gevolgd door zijn “Monographia Digitalium” en “Observations on Pomaceae”in opdracht van de “Linnean Society of London”.

Kort hierna vertrok hij naar Londen waar hij werd aangenomen door John Claudius Loudon om het beschrijvende gedeelte van Encyclopaedia of Plants te schrijven. Ontelbare andere wetenschappelijke en populaire werken zouden nog volgen.

Lindley had verschillende carrières tegelijk. Gedurende 40 jaar was hij drijvende kracht van de “London Horticultural Society”. Hij was 33 jaar lang professor plantkunde aan de “University of London”en aan de “Chelsea Physic Garden”, waar hij ook directeur werd. Intussen gaf hij het “Botanical Register” gedurende 18 jaar uit, en de “Gardener’s Chronicle” gedurende 25 jaar. Hij werd lid van de Royal-, Linnean- en Geological Societies.

Daarnaast speelde hij een belangrijke rol bij de redding van “Kew Gardens”. Hij werd veelvuldig geraadpleegd door de regering, en bepleitte de verspreiding van tuinbouwserres door afschaffing van de “glass tax”. Hij organiseerde de internationale tuinbouwtentoonstelling van 1862.

Zijn bijzondere connecties met Australie resulteerden in beschrijvingen van planten uit de expedities van Mitchell en van de Swan River Colony. Hij was ook betrokken bij de benoeming van  Charles Moore als directeur van de Sydney Botanic Gardens.

Lindley blonk uit op diverse domeinen. Hij behoorde tot de ontwikkelaars van de taxonomie van orchideeën. Hij publiceerde over medicinaal gebruik van planten, algemene botanica, populaire tuinbouw, fossiele planten. Hij droeg bij tot de plantenclassificatie, en benoemde ontelbare nieuwe soorten.

Zijn praktische ervaring bij zijn vader en aan de horticultural society, in combinatie met de theoretische kennis verworven door samenwerking met de grootste plantkundigen, maakten hem de ideale man om wetenschap te introduceren in de tuinbouw. Zijn “Theory of Horticulture” had een grote impact, werd in vele talen verspreid, en wordt nogsteeds beschouwd als een standaardwerk.

Hij werd gelauwerd door  de Universiteit te Munchen, de Royal Society, de Royal Horticultural Society, en door zijn collega’s plantkundigen, die aan vele soorten zijn naam gaven.


Hij overleed in Turnham Green (Middlesex) op 1 november 1865.

 

Lindley’s boeken en collectie werden ondergebracht in de door de “Royal Horticultural Society” beheerde “Lindley Library”, de naar hem vernoemde bibliotheek. Deze is gevestigd op vijf locaties in Engeland.

1841   Pomologia Britannica


Tussen 1828 en 1839 publiceerde Lindley in “The Pomological Magazine”, uitgegeven door James Ridgway, figuren en beschrijvingen van de belangrijkste fruitvarieteiten  die in Groot Brittannie gekweekt worden.

In 1841 geeft H.G.Bohn hiermee het driedelig boek uit “Pomologia Britannica”, 240 x 150 mm, met 152 gegraveerde platen in 4 kleurendruk, door S.Watts en W.Clark. De illustraties zijn handgekleurde waterverven door C.M. Curtis en Augusta Innes Baker Withers (1792 - 1869). Zij was artieste en lerares, die meewerkte aan talrijke boeken en magazines zoals The Botanist en Curtis's Botanical Magazine. Zij postuleerde voor bloemenschilder bij de “Royal Botanical Garden's”, maar werd omwille van haar geslacht afgewezen. Toch werd haar talent erkend en werd ze “Flower Painter in Ordinary” bij koningin Adelaide.

Robert Thompson, de vaste pomoloog , leverde de teksten.


Vol 1

Vol 2

Vol 3

U.S.A

Andrew Jackson Downing (1815 – 1852)

Charles Downing (1802 – 1885)

1845 Fruits & Fruit-Trees of America

1845

1855

1860

Charles Mason Hovey (1810 – 1887)

1852    Fruits of America

Vol 1

Vol 2

Spencer Ambrose Beach (1860-1922)

Hij was diensthoofd tuinbouw aan het New York Agricultural Experiment Station van 1891 tot 1905. Toen vertrok hij naar Ames, Iowa. Hij is auteur van The Apples of New York 1905

Ulysses Prentiss Hedrick (1870-1951)

Hedrick werd geboren in Independence, Iowa in 1870, en groeide op in Harbor Springs, Michigan.

Hij studeerde af aan het Michigan Agricultural College in 1893, was er assistent tuinbouwkunde en doctoreerde er in 1895. Als professor was hij verbonden aan het Utah Agricultural College van 1897 tot 1899 en aan het Michigan Agricultural College van 1899 tot 1905. Hij was afdelingsoverste tuinbouw aan het New York Agricultural Experiment Station van 1905 tot 1930. Van 1928 tot 1937 was hij er ook algemeen directeur.

Lid van de New York Historical Association, de American Society for Horticultural Science en de American Pomological Society, genoot hij veel aanzien. Hij werd bekroond met eretitels aan Hobart College in 1913 en Utah Agricultural College in 1938.

1905   Apples of New York  Vol 1  

1905   Apples of New York  Vol 2

1908   Grapes of New York

1911   Plums of New York

1915   Cherries of New York

1917   Peaches of New York

1921   Pears of New York

1925   Small Fruit of New York

Het New York Agricultural Experiment Station werd opgericht in 1885 met als eerste diensthoofd tuinbouw professor Emmett S.Goff. Na diens overlijden in 1891 volgde Spencer A. Beach hem op.
In 1905 bundelde het proefstation zijn eerste resultaten, verzameld onder leiding van Beach, in het tweedelige “The Apples of New York”.
Toen hetzelfde jaar Beach vertrok en opgevolgd werd door Hedrick, kreeg die als eerste taak de publicaties verder te zetten. In 1907 volgde “The grapes of New York” en uiteindelijk werden het zeven delen.
De reeks monografieen over fruit, werden de referentie voor de cultivars uit deze periode. Ze worden fel begeerd door pomologen en verzamelaars als gedetailleerde beschrijvingen en mooie kunstwerken.

Zwitserland

Gustav Pfau-Schellenberg (1815 – 1881) 1863 Schweizerische Obstsorten

Emanuel Friedrich Zehender (1791 – 1870)

Orpund is een gemeente in het Zwitserse kanton Bern, en maakt deel uit van het district Nidau. Het behoort tot de evangelisch-gereformeerde kerkgemeente Gottstatt. Het onststond in 1255 samen met het Premonstratenzer klooster. Met de reformatie in 1527 werd het klooster een landvoogdij.
Er was een internationaal gereputeerde Pruisisch-conservatieve school geleid door Gottlieb Zehender (1756–1840). Zijn broer Karl Ludwig (1751–1814) was een bekend landschaps- en portretschilder. Zijn zoon Emanuel Friedrich Zehender (1791–1870) interesseerde zich bijzonder voor kersen, pruimen en peren. Hij werd een bekend fruitboomkweker en schrijver van pomologische werken. Daarmee zette hij een traditie verder die door de monikken werd meegebracht.
In 1808 verwierf Gottlieb het uit 1620 daterend “Mattland” met fruitaanplantingen, samen met het kloosterdomein Gottstadt. Kort daarop liet hij er een ommuurd “Walmdach-Bauernhaus” oprichten. Zijn zoon Friedrich legde er in 1819 een grote fruitplantage aan, en breidde het goed nog uit tot een “hof van plaisance”nadat hij het in 1855 erfde.
Emanuel Friedrich Zehender schreef heelwat boeken, aanvankelijk voor het onderwijs, daarna over fruitteelt.

 

1866   Auswahl von Birnsorten

“Auswahl von Birnsorten, die entweder nur zum rohgnuss oder für die Wirthschaft als Koch-, Dörr oder Mostobst ausgezeichnet oder auch zu jeder dieser Verendungen vorzüglich sind”.
Deze lange titel kreeg het verzamelboek dat Friedrich Zehender als bekroning van zijn pomologische carrière samenstelde.
Het werd gedrukt en uitgegeven door K.J.Wyss te Bern in 1866.
Het boek telt 30 tekstbladzijden en 7 platen in zeskleurige lithografie. Eén plaat met perenvormen en 6 kleurenplaten met afbeeldingen van 24 peresoorten maken het volledig.
 

Hans Kessler (1901 – 1951)

Pomoloog Hans Kessler was landbouwingenieur.
Vanaf 1944 tot aan zijn vroegtijdig overlijden was hij adjunct directeur aan het toenmalige  “Eidgenössischen Versuchsanstalt für Obst-, Wein- und Gartenbau” in Wädenswil (Zwitserland), het huidige “Agroscope Changins-Wädenswil”. Hij volgde er professor Fritz Kobel op, sinds 1921 eraan verbonden, die van 1944 tot 1961 er de algemene leiding van had.

Van zijn hand zijn volgende boeken:
- “Apfelsorten der Schweiz”, Bern, 1945
139 paginas, beschrijving van 79 appelsoorten , 60 natuurgetrouwe kleurenafbeeldingen op natuurlijke grootte van hele en halve vruchten, en 19 tekeningen van minder belangrijke appelsoorten.
- “Birnensorten der Schweiz”, Bern, 1948
130 paginas, beschrijving van 78 perensoorten , 40 natuurgetrouwe kleurenafbeeldingen op natuurlijke grootte van hele en halve vruchten, en 38 tekeningen van minder belangrijke perensoorten en mostperen.
De beschrijvingen van de vruchten zijn zeer uitvoerig. Spijtig dat zijn vroegtijdige dood bijkomende werken over steenvruchten en bessen verhinderde.
De onderzoeksgegevens van Kessler werden gepubliceerd door E.Schaer in 1955 “Plaumen- und Zwetschgensorten der Schweiz”. Het omvat 80 pagina’s en 19 platen met afbeelding van vruchten en stenen van 37 pruimensoorten. De overige 2 platen beelden alleen de stenen af van 13 bijkomende soorten.


1949    Pomologie Illustrée


"Pomologie Illustrée = Pommes et poires", Berne, 1949, is een gecondenseerde vertaling in het Frans door Ph.Aubert van beide boeken van Kessler.
120 paginas, beschrijving van 30 appel-  en 20 perensoorten , 60 natuurgetrouwe kleurenafbeeldingen op natuurlijke grootte van hele en halve vruchten, en tekeningen van 12 minder belangrijke appelsoorten en 6 perensoorten.
Dit prachtige werk, gebonden met metaalspiraal en oranje linnen band , getuigt van jarenlang studiewerk.


Italie

Giorgio Gallesio (1772 – 1839)

Graaf Giorgio Gallesio werd geboren te Finale Ligure in 1772. Hij was landbouwer, magistraat, volksvertegenwoordiger, publiek functionaris, diplomaat, maar vooral aandachtig en verlicht bestudeerder van de plantenwereld.
In 1811 vertegenwoordigde Gallesio het departement Montenotte op het huwelijk van Napoleon Bonaparte. Hetzelfde jaar verscheen bij Didot in Parijs zijn werk “Traité du Citrus”Op basis van zijn theorien over de vegetale vermeerdering, bracht hij deze vruchten onder in vier geslachten. Hij breidde zijn studie uit tot exotische varieteiten, maar kwam niet meer tot publicatie, mede omdat in 1818 het monumentale Histoire et culture des Orangers van Antoine Risso en Antoine Poiteau verscheen.
Kaderend in de politieke bewustwording van Italie, wou Gallesio een wetenschappelijke beschrijving opstellen van alle fruit en druiven gekweekt in zijn land. Op zijn vijenveertigste trok hij zich terug uit het publieke leven om zich uitsluitend te wijden aan deze taak zonder voorgaande.
Op 5 september 1816 maakte hij een overkomst met de uitgever Giovanni Rosini te Pisa over de technische en financiele aspecten van zijn werk “Pomona Italiana”. De typograaf Niccolò Capurro zou voor de uitgave zorgen, de botanicus Gaetano Savi was corrector, en Gallesio hield zich bezig met de promotie en verspreiding van de 160 exemplaren. Een jaar voordien had Niccoló Palmerini zijn ‘società della Pomona’ als co-financier aangeboden, zodat de beste artiesten bij het project konden betrokken worden.
De “Associati” konden inschrijven op afleveringen van telkens vier beschrijvingen met afbeeldingen, later aan te vullen met algemene pomologie; uiteindelijk zou dit gebundeld worden in een volledig boek in luxe uitgave. De uitgever ging ervan uit dat het werk op een tiental jaren voltooid zou zijn, maar door de politieke versnippering van Italie die uitwisseling van varieteiten bemoeilijkte, en de metriculeuse aanpak van Gallesio, bleef hij eraan werken tot zijn dood te Firenze in 1839. Een aantal van zijn manuscripten werden nooit gepubliceerd.
 

1817   Pomona Italiana

Het werk werd uit gegeven door Niccolò Capurro te Pisa vanaf 1817 tot eind 1839 bij de dood van de auteur. De originele uitgave bestond uit 41 niet ingebonden delen.
In alle rust konden 156 pomologische artikels worden geschreven, over 17 verschillende vruchtsoorten, ieder vergezeld van een met de hand ingekleurde afbeelding, en met een gedetailleerde beschrijving van de varieteit gebaseerd op herhaalde en originele waarnemingen.
Bij de realisatie van de 160 prachtige tafels in folio formaat waren talrijke professionele en amateur schilders betrokken: Antonio Basoli, Carolina en Isabella Bozzolini, Rachele Cioni, Domenico Del Pino, Bianca Mojon, Antonio Serantoni, enz… Ook een groep waardevolle graveerders, ondermeer Paolo Fumagalli, Bernardino Rosaspina, Giuseppe Pera, Carlo Lasinio. Allen onder punctuele coordinatie van Gallesio.
Door de tekst en afbeeldingen leverde “La Pomona Italiana” een nauwkeurige weergave van het Italiaanse fruitbestand in de eerste helft van de negentiende eeuw, en bijgevolg een onbetwistbare bijdrage aan de geschiedenis van de fruitwetenschap. Het is een interesante referentie voor al wie belang stelt in de varieteiten van deze periode, en het genetisch erfgoed probeert te bewaren.
Voor het inscannen werd het vierdelig exemplaar gebruikt van het “Istituto Professionale di Stato per l'Agricoltura e l'Ambiente "B. Marsano". Ontbrekende tafels komen uit het privé archief  “Gallesio-Piuma”.

De 160 gekleurde afbeeldingen worden fotografisch weergegeven. 723 tekstbladen werden door 67 vrijwilligers integraal over geschreven. De 231 overige pagina’s zijn titelbladen en indexen. Deze werden  om praktische en didactische redenen volledig herwerkt.

Het initiatief startte op 28 april 2004 en het resultaat werd op 19 september 2004 voorgesteld.